De stille optocht
Je moet nooit de reactionaire kracht van de bestaande orde onderschatten om elke catastrofe om te buigen tot iets dat het voedt en versterkt. Die orde dus. En wij blijven ons verbazen en sterven, natuurlijk.
Mijn moeder vertelde me vroeger over een bom die alleen zacht, levend weefsel zou aantasten. Alle boekwinkels en schouwburgen, kathedralen en cafés, bruggen en industrieterreinen, hangars en spoorwegemplacementen zouden onbeschadigd blijven, maar alle dieren zouden dood zijn. Ze vertelde het met de vaagheid en huiver van een verhaal dat haar verteld was in haar eigen kindertijd, tijdens de koude oorlog. Ik vroeg me niet af wat er zou gebeuren met de insecten en de planten. Ik probeerde me de stad voor te stellen na deze bom en had de prettige associatie met een schonere wereld. In mijn verbeelding zouden er geen resten overblijven. Geen rottende kadavers onder struiken, in bedden, onder trappen en achter kasten, alleen en in groepjes van drie of vier, van wezens die naar donkere hoeken gekropen waren om te sterven. Er zou een geruisloze leegte zijn die steeds groener werd.
In die tijd speelde ik met Playmobil van degelijk Duits plastic. Mijn spel was dat ik de poppetjes klaarmaakte voor een lange reis. Van bruine klei maakte ik stokbroodjes, schoon gekloven en gewassen kersenpitten werden appels, gedroogde meloenpitten werden verzameld in een plastic geel doosje met aan de buitenkant het patroon van gevlochten riet (de binnenkant verrukkelijk glad, glanzend en heldergeel zoals alleen plastic dat kan zijn). Ik brak mijn hoofd over de vraag voor wat voor voedsel in de echte wereld de platte, bleke zaden van de meleoen als miniatuurversie konden staan. Ik maakte voor de families karretjes en wagens, slaapzakken, manden en kisten. Alles van plastic of gerecycled materiaal. Als iedereen bepakt en bezakt was met genoeg proviand en bagage voor een lange reis – een mars door de bergen een trektocht door verlate steden en buitenwijken – was het spel afgelopen. Er kwam geen daarna. Ik liet de poppetjes niet tegen elkaar praten of een spiegeling van onze eigen familiedynamiek in isolatie uitspelen tegen een post-apocalyptische landschap. Op de slaapkamervloer, onder het bureau of de salontafel stonden ze klaar voor een reis waarbij ik me niets kon voorstellen, waarvoor ik niet genoeg fantasie of interesse had om het me in te beelden.
Op een dag moeten we afscheid nemen van de onbeperkte beschikbaarheid van koffie, chocola, vlees, specerijen. Zelfs van katoenen wegwerpkleding en shampoo voor dof en futloos haar. Van wat nog meer? Verre reizen. Liefdes en vriendschappen op afstand zullen veelal pixelig blijven. Alleen die elektrische, zelfrijdende auto’s krijgen we helaas misschien nog wel. Het is een vreemd idee afscheid te moeten nemen van de koloniale waren die de aandrijver waren van een specifieke vorm van globale extractie. Een eeuwenlange vraatzucht die tot vandaag doorgaat in grootschalige ontbossing, zodat we in een door vliegtransport verknoopte wereld als gehele wereldpopulatie kwetsbaar zijn geworden voor nieuwe pathogenen. Ooit ingedamd in afgelegen gebieden plaagden deze levensvormen voorheen kleine, geïsoleerde groepen dieren en mensen. Nu hebben ze steeds vaker de zachte kwetsbare rijpe ontelbare eenheid van de mensheid als geheel tot haar beschikking.
Er is geen typografische gymnastiek die de ontkoppeling tussen weten en handelen, de open en bloot woekerende vernietiging zonder massale mobilisatie daartegen, kan weergeven. Waarom sluit ik de computer niet, en ga ik niet te bed? Al kan ik toch niet slapen. Soms zou ik willen dat de mensheid bloot was en opnieuw kon beginnen. Een oude, belachelijke wens die doet denken aan schilderijen van het laatste oordeel door de Vlaamse Primitieven; naakte figuurtjes, made-achtig bleek, die midden in glooiende, grazige weides onhandig uit de grond gekropen komen. Het zijn er zoveel, en al zo lang liggen ze in afwachting onder de grond, dat er zelfs geen markering meer is van hun voormalige rustplaats. Ze komen in een geruisloze groene wereld om opnieuw te beginnen. Ze kruipen uit een stuk gereten arme grond, een vertrapte grond, zo een pastorale in.
Ook na deze crisis is de mobilisatie gekomen, mensen gaan fysiek de straat op en demonstreren tegen onrecht. Tegelijkertijd stroomt de binnenstad weer vol met toeristen en dagjesmensen, rusteloos op zoek naar afleiding en extase. Als ik somber ben, hoop ik kinderlijk op een enorme hand uit de hemel, op optimistische dagen hoop ik op een revolutionaire stedelijke massa, die de miljonairs zal onteigenen en ons een voorraad appels, meloenen, broden en Bourgogne zal geven. Niet in overvloed, maar precies genoeg.