Kapster of schrijver worden?
Blijkbaar schreef ik als kind al in vriendenboekjes dat ik schrijver wilde worden, maar ik heb heel lang gedacht dat ik kapster zou worden. Ook na de publicatie van Dertig dagen, toen ik ontzettend moe was van het schrijfproces, had ik opnieuw dat verlangen. Mijn entourage heeft me dat toen uit mijn hoofd gepraat, niet in het minst omdat ik heel idealistische ideeën heb over het leven van een kapster. Op sommige momenten in het leven heb je iemand nodig die de juiste dingen tegen je zegt.
Na mijn studies - ik was werkloos en had al ongeveer tachtig sollicitatiebrieven uitgestuurd waar geen enkele reactie op kwam - heb ik het manuscript van Slaap! naar De Geus gestuurd. Ik had het totaal niet verwacht, maar op een bepaald moment kwam het telefoontje dat ze mijn boek graag wilde uitgeven. Nog steeds één van de meest euforische momenten in mijn leven.
Slaap! werd een succes, volgens de maatstaven zelfs een bestseller. Het boek kreeg goede kritieken. Reus, mijn tweede boek, verscheen amper twee jaar nadien. Ik voelde de hete adem van de critici in mijn nek, waardoor ik het gevoel had dat ik niet te lang mocht wachten met het bewijzen wat ik nog in mijn mars had. Al die mensen met al hun meningen, het in hokjes worden geplaatst: achteraf bekeken niet de meest plezierige tijd. Als je iets artistieks doet wil men je van het begin al 'vangen' in de juiste hoek. Als kunstenaar stop je heel veel energie in het openbreken van die vaak te enge definities.
Als schrijver geniet je de ultieme vrijheid om alles zelf te bepalen, maar soms voelt die vrijheid ook als een gevangenis: het is nooit gedaan. Wanhoop en blijdschap wisselen elkaar af, vaak in één dag. Soms heb ik het gevoel dat ik een bedrijfsleider ben die 's ochtends zijn medewerkers samenroept om de champagne te laten knallen, terwijl ik 's avonds een crisisvergadering moet beleggen om aan te kondigen dat ik de boeken sluit.