De onbekende paukenist
Wiens idee was het om een muzikale oefening vast te leggen met een penseel? De moeilijkheid van deze exercitie ligt voor mij juist in de ritmes en de gestroomlijnde bewegingen. Als ik niet strak op de pauk sla, is er geen orde in het regiment. Ik breng eenheid aan, maak van tientallen paarden en soldaten een lichaam. Tegelijkertijd moet ik met mijn benen mijn paard in de pas zien te houden. Niemand hier die me dat nadoet. En toch hebben die haantjes in hun koets ervoor gekozen om een schilder in te huren. Niet eens een schrijver! Omdat ze zo nodig moesten pronken met hun militaire pracht, omdat ze slechts oog hebben voor hoe de rest naar hen kijkt.
Hadden ze me maar een schrijver gegeven. Dan had de paukenslag nog weerklank kunnen vinden in het woord. De schrijver had kunnen vertellen over de schelle trompetten, de getuite lippen die met hun gesputter in mijn oor staan te tetteren. Na jaren vlak voor die trotse toeters in looppas te pauken hoor ik ze zelfs weerkaatsen in de stilte van mijn diepste slaap, een helse piepende toon die mij nooit met rust laat.
Ik hou mijn rug recht, want alleen dat kan de schilder vastleggen. Achter mij steigert een paard, de hemel voor mij verraadt een aanstaande onweersbui. Hoe lang loop ik al voorop in deze stoet, terwijl ik iedere pauze alleen moet doorbrengen? Ze dossen me uit in vreemde kleren, vervoeren me naar vreemde landen en hijsen me op vreemde paarden. Ze maken mij het leidende principe van hun regiment, terwijl ik spelende machteloos ben. Enkel omdat ik volgens hen een innerlijk ritmegevoel zou bezitten.
Wie hou ik eigenlijk voor de gek? Wat zou een schrijver voor mij hebben betekend? Hij zou niet eens mijn stem kunnen horen; hij zou de boel volledig bij elkaar fantaseren. Hij zou me misschien trots maken, en weemoedig. Maar het karakter dat hij mij zou geven zou ik niet herkend hebben. De geschiedenis die hij mij toeschrijft evenmin. De meest oprechte poging om mij te vertolken zou me het effectiefst monddood maken. Voor hem en de lezer zou ik niets meer zijn dan een curiosum – tragisch misschien – die voorgaat in een stoet waarin hij in wezen achteraan loopt.
Dan sla ik liever nog harder op de pauken en concentreer ik me eerder op de knoop in m’n maag of het gewicht van de halsband om mijn nek. Een schilder is eigenlijk zo slecht nog niet. Hij legt me weliswaar vast, maar pretendeert me tenminste niet te begrijpen. Mijn gezicht bewaakt een binnenkant, sluit me af voor de verhalen die een schrijver erin leest. Hopelijk zal de toeschouwer die mij later in rust en rijkdom bekijkt, niet denken dat ze door dit doek dichter bij me komt te staan. Met een beetje geluk zal ze beseffen hoe dun doeken of teksten uiteindelijk blijven. Hoeveel perspectieven ze ook oproepen, de diepte blijft aan het oppervlak, de afstand onoverbrugbaar.