Vleugels
Het liefst wilde ik vleugels. Dit was in de tijd dat de televisie al plat was, maar de nieuwe gezinscomputer nog niet. Die had een dik scherm en een balletjesmuis. Ik stond om vijf uur op om patience te spelen. Mijn moeder kwam me van het scherm wegplukken. Ze was niet boos. Ze leek het te begrijpen, dat er een nieuw en fascinerend element in ons gezin aanwezig was.
Ik speelde niet lang patience. De computer kon de beste games aan, ondanks zijn dikke scherm. Vanbinnen was hij een krachtpatser. Je had schiet- en strategiespellen, maar het waren de online rollenspellen die me naar binnen zogen. Je werd sterker en rijker hoe meer monsters je versloeg. Duizenden anderen deden het samen met jou.
Mijn moeder keek televisie en ik speelde. De televisie moest hard. Ondertitels waren voor doven. Hoe later het werd, hoe meer van mijn vrienden online kwamen: Amerikanen, Brazilianen en Indonesiërs. Sommigen hadden vleugels. Ze zweefden terplekke, alsof ze op een onzichtbare troon zaten.
De vleugels kosten zes juwelen. De kans dat een monster zo’n juweel liet vallen, was één op drieduizend. Wekenlang maakte ik nauwelijks huiswerk en versloeg ik monsters, plichtsbewust, terwijl mijn moeder in slaap viel voor de televisie.
Toen ik de laatste twee vond, vlak na elkaar, bonkte mijn hart. Ik hoorde de auto van mijn vader. Het was bijna middernacht. Ik had maar net genoeg tijd om de juwelen op te rapen. Ik stond muisstil op de trap in het duister terwijl mijn vader binnenkwam en de televisie uitzette. Stilte. Hij was vlakbij maar zag me niet. Ik hoorde hem klikken met de bolletjesmuis en wachtte tot hij naar de wc ging om mijn kamer in te sluipen. Daarna werd het echt stil, maar in mijn hoofd gonsde het. Morgen kocht ik vleugels.