1 juli
Ik kon vannacht niet slapen, ik stond op en wandelde door het huis, dat veel uitgestrekter bleek dan ik bij mijn aankomst gisterenavond vermoedde. De slaapgangen strengelden zich als een labyrint ineen, ik vond de deur naar de traphal niet meer terug, ik vond de deur naar de traphal terug, ik struikelde de eerste traptreden naar beneden, de treden werden dieper en dieper hoe dieper en dieper ik afdaalde, tot ik net niet moest springen om de volgende trede te bereiken. In de tijd tussen het moment dat ik de slaapkamerdeur achter me dichttrok en de trap achter me verdween, hadden zich hele levens afgespeeld, er was geboren en gestorven geweest, ik wist niet precies door wat of door wie, maar het hing overduidelijk in de opluchting die ik inademde wanneer bij het verdwijnen van de trap de nacht zich aan me openbaarde. Toen sloot de deur achter me, automatisch zoals hij enkele uren geleden ook voor ons was opengegaan, we hadden er nog om staan lachen. Ik ging zitten op de trappen die het huis verhieven boven de aarde en staarde in het zwart.
‘Maar waarheen wandel je dan? Wat zoek je? Denk je er wel eens aan om op te houden?’
‘Overal en nergens, alles en niets, en nee. Ik wil de stad begrijpen.’
‘De hele stad?’
‘Ja.’
‘Welke straten kies je uit, welke niet?’
‘Diegene die het meest volledig zijn.’
‘Wat betekent dat?’
‘Dat weet ik niet, het voelt alleen zo, sommige straten voelen volledig.’
‘Waarom zoek je volledigheid?’
‘Dat weet ik niet, gewoon.’