Körper versus Leib
Wanneer we kijken naar de laureaten van Het Rode Oor, valt een aantal patronen op in de lichaamsbeschrijvingen. In vrijwel alle verhalen kunnen we een zekere balans tussen Körper en Leib onderscheiden; de beide soorten lichaamsbeschrijving zijn prominent aanwezig. Soms zien we omschrijven van de uiterlijke kenmerken van een Körper, en soms zien we omschrijvingen van het waarnemende of voelende Leib:
Mara zet de tijd even stil, bekijkt de vrouw, een personage in een film dat niet weet dat ze bekeken wordt door een publiek. Niet als de acteur op de set. Ze heeft lang donker haar, bijna zwart, het glanst in de lage zon. Een jas als een vacht, nee, als een klassiek meubelstuk: harde lijnen, sterke structuur, zacht maar stevig. Haar gezicht met diezelfde monumentale hoekigheid. Symmetrisch, leeftijdloos. Ze zou halverwege de dertig kunnen zijn, of bijna zestig, dat kan Mara niet goed zien vanaf haar bankje. De huid van de vrouw lijkt zo glad dat ze haar vingers er overheen wil laten glijden. Over haar wangen, haar lippen, haar hals, haar kaaklijn. Nu ze eraan denkt voelt ze het al bijna, in haar vingers en haar buik.
In dit fragment uit het verhaal Uitademen door Eelkje Christina Bosch (2021) herkennen we eerst een uitgebreide omschrijving van het Körper van de zij-figuur. Dit Körper wordt waargenomen, gezien, door Mara, wat dus een exteroceptieve Leibwaarneming is. In de laatste zin van het fragment keren we naar binnen en krijgen we te weten wat Mara binnen in haar lichaam voelt.
We kunnen omschrijvingen van het Körper, naast omschrijvingen van het uiterlijk van het lichaam, ook herkennen in omschrijvingen van het handelende lichaam. Dit type omschrijving komt het meest voor in de erotische verhalen. Zo beschrijft Heleen Sieborgs in haar verhaal Gebarsten verf (2018) vrij uitgebreid wat de hoofdpersoon allemaal uitspookt in een verlaten gebouw:
Ik worstelde het gebouw binnen, niet via de dichtgetimmerde deuren, maar langs een rafelig gat in de kelder. (…) Ik trok mezelf via een roestige leiding uit de kelder, het opengebroken gelijkvloers op. Ik belandde op het met stof besprenkelde, afgebleekte parket. (…) Ik richtte me op, deed mijn bovenkleding uit, en liep naar de muur. Ik haalde mijn schouder open toen ik ergens overheen schuurde - een roestige nagel? - en er verscheen een dunne, rode lijn in de sporen in het stof. (…) Ik gromde laag, en liet daarna toegeeflijk mijn hoofd tegen de bestofte vloer rusten.
Ook Geraldine Lorijn doet gedetailleerde omschrijvingen van handelingen in haar verhaal Wet without string (2019):
Je aankomst had me uit mijn kleren gescheurd, op mijn knieën geduwd en geforceerd me aan je over te geven. (…) Ik kneep mijn benen samen, maar wilde niets liever dan mijn broekje uittrekken. Ik wilde mijn benen spreiden. Ik wilde het flesje water over mijn kruis leeggieten. (…) Je nam het flesje water van me over en automatisch verdwenen mijn vingers tussen mijn dijen, terug naar die nacht toen ik me met gespreide benen voor jouw handen opende.
Toch zijn er enkele uitzonderingen aan te wijzen, waarbij één van beide aspecten aanzienlijk meer vertegenwoordigd is. Lenny van Gent legt in haar verhaal In het schuurtje (2017) vrijwel uitsluitend de nadruk op het handelende Körper, en besteedt dus minder aandacht aan het Leib:
Hij pakt de steel beet en zaagt hem doormidden. Hij schuurt de scherpe randen van het ene uiteinde stomp; het andere uiteinde maakt hij hol met een guts. (…) Hij schuift de stok heen en weer in zijn hand. (…) Via het tuinpad loopt hij verheugd naar binnen. Daar sluipt hij met de stok naar de badkamer en legt deze op de verwarming. Hij zit een poos op de badrand, waarna hij zich begint te ontkleden.
In dit fragment wordt het erotische effect volledig opgeroepen door de handelingen met een erotische connotatie, zonder in te gaan op de innerlijke gewaarwordingen van het lichaam. Dit sluit goed aan bij de hij-vorm waarin dit verhaal is geschreven. Je bekijkt de hoofdpersoon als het ware van een afstandje; je ziet wat hij doet, maar weet niet wat hij voelt.
Ook in Boodschappen van Werner de Valk (2018) is er weinig aandacht voor Leib-sensaties. Dit verhaal is, in tegenstelling tot In het schuurtje, geschreven vanuit de ik-vorm. In dit verhaal komt de spanning voort uit het feit dat het handelen van de ik-figuur wordt gecontrasteerd met het handelen van een zij-figuur, een tegenspeler:
Ik laat drie bananen vallen en daarna een perzik. (…) Ik begin mijn fruit op te poetsen, goed te poetsen, zodat het zal gaan glanzen. (…) Stap voor stap kom ik dichterbij. (…) Dan pak ik het balkje dat onze boodschappen scheidt en plaats het verderop weer neer. (…) Dan pakt ze de perzik. Ze knijpt erin. Eerst zacht. Dan iets harder, en steeds harder, totdat ze afdrukken maakt in het vlees en we het vocht eruit zien lopen. Het sap glijdt langs haar vingers en haar polsen en verder naar beneden en ik wil met alles meeglijden.
Pim Lammers gebruikt in zijn verhaal We zijn er (2021) eenzelfde soort techniek. Hier verlangt een ik-figuur ernaar dat een jij-figuur bepaalde handelingen verricht. We lezen de gedachten van deze ik-figuur, die verlangt naar de handelingen van een ander Körper:
Streel met je vingertoppen mijn lippen, mijn wangen, mijn oren, mijn haar. Druk mijn hoofd naar beneden – voorzichtig, maar dwingend. Trek je shirt omhoog en laat me je daar kussen, mijn tong over je borst, je buik, je navel. (…) Duw me naar achter en leg je lichaam op dat van mij. (…) Druk je tegen mij aan. (…) Kom omhoog en ga met je handen over mijn ribben. Zonder te tellen, vlug naar beneden. Steek vingers onder het elastiek, trek het omlaag, tot aan mijn enkels. (…) Duw mijn handen naast mijn hoofd. Klem je knieën tegen mijn lichaam en zorg dat ik geen kant meer op kan.
Het valt hierbij op dat, in het geval dat Körper en Leib onevenredig verdeeld zijn, vooral mannen meer nadruk lijken te leggen op omschrijvingen van het Körper in plaats van op de waarnemingen van het Leib. Vrouwen daarentegen beklemtonen het Leib meer dan het Körper.