Toen wapens woorden werden
Het gebeurde op de Alter Steinweg nummer 6 in Münster. Ze waren met z’n tienen en voor het eerst stonden ze rond een tafel in de plaats van tegenover elkaar op een slagveld. Moe, uitgehongerd en met de vele kasseiwegen nog nazinderend in hun botten, waren ze in koetsen gearriveerd. Ze praatten met elkaar, aten dampende brandnetelsoep en schreven mij. Samen. Een verdrag dat alleen vrede verdraagt. Met een pas gepunte veer en verse inkt, die zich maar al te graag aan het papier wilde hechten. Mijn letters wilde vormen tot woorden en zinnen. Met wit ertussenin om eindelijk adem te halen. En helemaal aan het einde: een punt. Een donker gaatje om tachtig jaar ellende in te verstoppen en te bewaren.
Toch kon ik zo worden geschrapt. Verscheurd. Verbrand. Men moest mij onthouden en aangezien je iets niet kan ont-horen, moest ik worden gezegd. Voor zoveel mogelijk oren. Iedereen verzamelde zich in het stadhuis. Men sloeg mij open. Men zwoer plechtig en sprak mij uit. Toen bestond ik. Men smolt kaarsvet en bezegelde mij. Men handtekende mij. Als woonst, kreeg ik een kist van schilpaddenleder.
Ik ben gebleven. Dat werd mij later wel eens verweten. Men zei dat ik naast het land, ook de taal heb verscheurd. Maar haar heb ik vooral veel gegeven.