Som der delen
Wanneer je de eilanden van Scilly nadert, weet je dat het mis kan gaan. Daar rommelt het, zeggen ze. Daar verging de Feniks.
Je ziet haar alleen wanneer je einde in zicht is.
Dalend, piekend. Donderwolken beuken neer. Schuimkoppend. Schurend, stijgend, kolkend. Lucht en water zijn niet langer van elkaar te onderscheiden. Onafscheidelijk, en in gevecht. Striemende regen, van beneden en opzij. Grijs, zwart, blauw, ondersteboven en binnenstebuiten gekeerd. Wit. Geen hand voor ogen, geen beginnen aan.
De schelle stem van een sirene galmt door je oorschelp. Verlossing.
Maar wie zegt dat zij gevonden wil worden?
Moeder Natuur, help me, wees genadig.
Maar wie zegt dat zij ook echt barmhartig is?
De kaptein schreeuwt bevelen, je maten trekken machteloos aan de schoten, jij knijpt je ogen toe.
En een schip verschijnt.
Ze is statig en pompeus, met zeventig kanonnen aan dek zelfs overmoedig. Veroordeeld tot grootse daden, daar kan zij ook niets aan doen. Al voordat ze te water werd gelaten spoedde haar reputatie zich voor haar uit, voor altijd roemrijker dan wat ze ooit presteren zou. Een oorlogsheldin, een krijger, een amazone, een Athene. Haar kraaiennesten puilen uit met matrozen die al eeuwen op de uitkijk staan, hun ziel en zaligheid aan haar verkocht. Haar koers is vast, haar missie helder, haar ondergang bezongen in liederen, beschreven in verhalen, overgeleverd van vader op zoon. Zij dwingt ontzag af.