Kortverhaal

Rue des Rosiers

door Tim Devriese

Datum 25 februari 2015

Hebben homo's een afgebakende plaats in de samenleving nodig? Of leeft die vraag alleen nog bij 'oude nichten die nooit van straat zijn geraakt en een oude intellectueel die ooit nog is in elkaar geslagen door een politieagent'? De jonge Vlaamse schrijver Tim Devriese schreef na zijn residentie in Parijs een kortverhaal waarin deze vragen een belangrijke rol spelen. Wil jij mee naar Parijs in 2013? Lees hier meer over deze unieke kans!

Rue des Rosiers

Ik was mijn nagels aan het lakken, toen Adrien mij vroeg of ik de Marais niet verachtte. Ik had als gebruikelijk geen pasklaar antwoord, zo vlak na het vrijen, wat met hem altijd een beproeving was. Ik zei dat ik er nog nooit over had nagedacht, dat mensen maar moesten doen waar ze zin in hadden. Ik zat op de vensterbank en keek naar hem. Hij bleef onbewogen liggen, fronste de wenkbrauwen en keek naar zijn handen. ‘Ik dacht dat jij over alles een mening had,’ zei hij, en zocht zijn onderbroek. Op voorbije afspraken had hij nauwelijks gesproken en hij bezat de gave om mensen met minuscule gestes en perfect getimede pauzes te vernederen. Ik deed alsof ik het niet aan mijn hart liet komen, maar hij wist wel beter, toen hij me in de hals kuste en ‘tot nog eens’ zei. Ik volgde zijn passen vanop de vensterbank op drie hoog. Hij leek te weten waar hij naartoe wilde, zo zelfzeker hij de rue de Bretagne indraaide en de toeristen meewarig aankeek.

Ik besloot Henri te bellen, in een aanval van acute eenzaamheid, een gevoel dat Adrien altijd teweeg bracht en waarvan ik sowieso last van had tijdens plotse stiltes. De kamer leek groter dan voorheen, leeg, en ik leek onbeduidend. Het lied dat toevallig speelde op de radio in de keuken, bevatte net genoeg drama en pathetiek om te passen in mijn persoonlijke soundtrack. Ik ijsbeerde terwijl de telefoon overging, controleerde mijn nagels en beeldde me een elegante aftiteling in, spots, aanzwellende muziek. Henri was absoluut degene die ik nodig had op dat moment. Ik kende hem nog van in de provincie, en was pas een half jaar geleden naar Parijs verhuisd. Hij was een onmisbaar deel van mijn leven geworden. Telkens ik de leegtes van ingebeelde romances en verloren minnaars niet meer de baas kon, kwam hij te hulp met zijn typische mix van maniërisme en nuchterheid, iets dat enkel de provincie kon creëren.

Ik nodigde hem uit voor wijn en een te dure lunch in le Progrès, een café dat te hip was voor zijn smaak en dat al meermaals tot heftige discussies had geleid. Hij sakkerde op de homo’s in het café, die hij steevast modenichten noemde, en stak de ene gauloise na de andere op, terwijl hij nerveus zijn benen kruiste en zo zijn buikje en zijn dijen probeerde te verbergen. Zijn gal bracht mij tot rust, en ik kon hem altijd kalmeren door zijn strikje recht te trekken. Hij lachte om mijn manicure, maar paaide me met zijn haat jegens Adrien, zijn onoverwinnelijke concurrent die hij als aanstellerig bestempelde. Ik wist dat Henri de Marais verachtte, hij ontweek namelijk haast religieus alles dat naar homoseksualiteit rook. Hij verkoos zijn leven te wijden aan de dingen die wel van tel waren, in zijn geval sigaren, cognac en platen van Jacques Brel.

‘Wat bedoel je, jij had geen antwoord klaar?’ vroeg Henri mij en blies wat rook in mijn gezicht. Er volgde een stilte. Ik dacht een overwinning te herkennen in zijn ogen, in zijn blik en in zijn vlugge handgebaren. Ik zag hoe hij genoot van de zwakte die Adrien in mij uitlokte. ‘Ha! De socialist heeft geen mening klaar!’ De discussies die we in het verleden hadden, eindigden altijd in een pijnlijke stilte. Hij was een wereldvreemde liberaal die schermde met grondrechten en juridische termen en ik was een zelfverklaarde socialist die het zich kon veroorloven.

‘Ik zou het geen mening noemen,’ zei ik, ‘ik denk dat mensen die elkaar zoeken, elkaar wel zullen vinden. Ik geloof dat onze gemeenschap gedwongen werd zich te vormen.’ ‘Onze gemeenschap? Wat bedoel je? Ik zie mezelf niet als deel van die nichtenparade.’ ‘Ach. Nu ga je me niet vertellen dat je nooit hebt gefantaseerd over cruisen in wc’s of treinen?’ ‘Misschien.’ Zijn korte antwoord en zijn blozende wangen verraadden zijn oneerlijkheid. Hij probeerde het gesprek een andere wending te geven, en begon over Juliette Gréco. Ik onderbrak hem en begon over het lichaam van Adrien, zijn rond ingebogen borst, zijn buikspieren, de haren boven zijn billen. ‘Akkoord. Seks hebben we dan wel gemeen, maar ik zie niet waarom ik dat publiek zou moeten maken.’ Ik beschreef hoe de hand van de jongen die we pas hadden gekeurd over de billen van zijn meisje had gewreven. ‘Waarom wij niet, en zij daar wel?’ ‘Ach, dat is sowieso vulgair. Wie het ook doet.’ ‘Excuses, Henri. Het is dan wel vulgair, maar wel aanvaard. Van ons is het gewoon vulgair.’ ‘Het is ordinair,’ hield hij vol met zijn typisch oudwereldse dedain en wapperde met zijn hand alsof hij een vervelend insect probeerde te verjagen. ‘Ik zie er in ieder geval het voordeel niet van in om genderrollen doelgericht op te heffen door staatsmaatregelen en vrolijke parades. Ik sta nogal sceptisch tegenover maakbaarheid.’ Ik lachte, aaide zijn schouder. ‘Ik daarentegen! Ik word er in ieder geval niet minder geil om!’ Ik dronk de rest van mijn rosé, verzon een excuus over een deadline en liet hem zitten op het terras. Ik wuifde nog en riep ‘We bellen nog!’

Ik weigerde het met hem eens te zijn. Seks kon niet het enige zijn dat ons bond, dacht ik niet veel later, nadat ik Mattias en Leon had uitgenodigd voor wat rode wijn. Dat was ons beleefd excuus voor seks, iets wat ik met Adrien nooit had hoeven te gebruiken. ‘Weet je, Adrien houdt niet van excuses of façades. Wij daarentegen zijn opgevoed met sociale dansen en beleefdheidsformules. Meningen worden omzeild of in ieder geval verontschuldigd. Een nee werd altijd vergezeld van een ja en conflicten werden verzwegen. Nee, eerlijkheid is een kwaliteit die wordt geprezen, maar die niet wordt gebruikt. Hoe kan het ook anders, wij zijn nu eenmaal geboren in een land waar het geloof niet meer gebezigd wordt in kerken of kathedralen. Gods wetten zijn ondertussen veranderd in die van de nette, heterofiele burgers. De zonde overleefde, maar de biecht is verdwenen. Het is dan toch niet verwonderlijk dat het schuldbesef is gebleven, maar dat verantwoordelijkheid nooit in de plaats is gekomen. Schuld kan immers eeuwenlang afgewend kon worden op priester en gebed.’ Ik dronk nog een slok van mijn rode wijn en zette het glas neer.

Mattias en Leon bekeken me met een blik die me deed denken aan teleurgestelde kinderen, aan wie snoep werd beloofd, maar bonen uit blik werden voorgeschoteld. ‘Waar heb je het over? Gingen we niet neuken?’, siste Mattias en keek verwijtend naar Leon. ‘We hadden nooit moeten komen. Je weet hoe emotioneel hij kan zijn,’ fluisterde hij doelbewust te luid. Ik probeerde mijn preek te verdoezelen met wat geile poses en gekreun, in de hoop de scheve situatie recht te trekken, maar Mattias leek onverstoord. ‘Luister. Ik weet niet wat Adrien nu weer heeft gedaan, maar ik heb geen behoefte aan jouw eindeloze gezeur over schuld en boete. Dit is de eenentwintigste eeuw, wij hebben niets te maken met die pausen met hun jurkjes, juwelen en nichterige ceremonietjes.’ ‘Ja … Als er één ding gay is, is het wel de katholieke kerk, toch?’ probeerde ik nog.’Ik kan hier op Grindr gemakkelijk tien gewillige kerels vinden. Met of zonder Leon. Maar in ieder geval zonder jou.’ Hij rolde zijn ene broekspijp op, alsof dat een of andere code was die ik niet begreep, liet zijn glas wijn staan en verliet Leon en mij in een ongemakkelijke stilte.

‘Zo lang hebben onze voorvaderen gevochten voor seksuele vrijheid, en nu kruipen we gewoon terug in onze appartementen en genieten van die vrijheid in volledige privacy, dankzij het internet. Draaien we nu niet gewoon de klok terug? Sinds wanneer zijn wij nette burgers geworden, met façades en nette regels?’ zei ik geposeerd, en schonk mijzelf nog een glas wijn uit.

Leon zuchtte, grasduinde ongeïnteresseerd door mijn boekenkast en zei: ‘Dresden, ik verveel me. Jij verveelt me. Waarom moet je voor alles op je paard zitten? Laat de dingen nu toch eens op hun beloop. Al dat gezeur over schuld en boete, pausen en burgers … Daar is niemand meer mee bezig. Enkel wat oude nichten die nooit van straat zijn geraakt en een oude intellectueel die ooit nog is in elkaar geslagen door een politieagent. We zijn toch gelijk voor de wet? We mogen alles doen wat we willen, waar we willen. Ik heb geen behoefte aan al die vreselijke bars en schreeuwerige tenten. Ik wil gewoon met rust gelaten worden.’

‘Maar heb je dan het gevoel dat je met rust wordt gelaten? Dat je niet nagekeken wordt wanneer je Mattias kust of wanneer je een of andere spierbal bekijkt langs de Seine?’ Hij zweeg een ogenblik, probeerde het gesprek een andere richting uit te sturen door te klagen over het weer en die vervelende nepleren zetels van de metro, maar moest uiteindelijk toegeven dat ik gelijk had. ‘Je hebt gelijk, Dresden.’ Zoals altijd voegde hij mijn naam toe aan elke verzuchting. ‘Ik veronderstel dat we het nodig hebben, die vrijplaats zoals jij het noemt. Jezus, waarom moet je altijd zo’n kurkdroge woorden gebruiken. Maar ik wil niet dat het bestaat, ik wil het niet. Ik weiger mee te draaien in dat systeem.’

Hij vertrok niet veel later. Mattias had hem gebeld. Hij had een of andere jonge turk gevonden, die wel zin had in wat blank vlees. Ik wuifde als een kromgegroeide koningin vanuit mijn raam en riep nog wat bemoederende woorden, vooraleer ik de rest van de wijn leegdronk; de fles en de onberoerde glazen van Mattias en Leon. De stilte die de twee hengsten hadden achtergelaten, was zo overweldigend dat ik mezelf twee uur later nog steeds in dezelfde positie bevond. Ik was ineengezakt in de zetel bij het raam en pulkte aan mijn nagels. Ik had het lege glas wijn omvergestoten maar nog niet opgeruimd. De fles was onder de tafel gerold, en mijn hoofd was te zwaar gebleken om me samen te rapen en iets te doen met mijn dag. De hitte die over de stad was gekropen die ochtend, was blijven plakken aan de muren van de Marais. Het zwavel van de uitlaatgassen, de walmen van de falafels van de rue des Rosiers, zelfs het zweet van de zakenmannen op zoek naar zondige avonturen drong binnen in mijn appartement, en liet me achter in een poel van somberheid en tristesse.

‘En allemaal door Adrien en zijn idiote vragen. Dat is gedaan! Ik laat me niet meer vangen!’ zei ik tegen mezelf, en imiteerde een diva uit verloren tijden uit voor de spiegel. Ik lachte naar het trieste schouwspel, en keek rond in mijn kamer. Al de boeken die ik had gelezen, al de iconen die de gemeenschap adoreerden – Barbra, Garbo, Isherwood – de vernukkelde bloemen op de tafel. Ik had een net inkomen als correspondent, ik spaarde als een goede burger, ik bezat niet eens een gsm die de laatste seks-app kon doen draaien.

Ik bekeek de mannen in mijn straat, hun spieren, hun kapsels, de blikken die ze elkaar gaven. Ze leken zo uniform, in hun nette kleren en peperdure schoenen, die ze vast gekocht hadden in die nieuwe boetiek hier om de hoek. De leren mannen, die vorige maand nog in datzelfde lokaal hun favoriete bar uitwuifden, waren alweer vergeten. Die bevonden zich allicht ergens online. Zij maakten plaats voor vastgoedspeculatie en luxewaren. Nee, ik verachtte de Marais niet. Ik verachtte hoe ze was geworden. Ik leefde liever in de idylle van gemeenschap en verzet, dan in een propere wijk van nette afspraakjes en getrainde heren. Waar moesten die bange burgermannen dan naartoe, die zich voor het eerst durfde te mengen tussen lotgenoten en Aziatische gogo-dansers? Ik wilde geen nieuwe elite, geen nieuwe gedwongen ondergrondse. Ik weigerde, ik weigerde.

Ik schraapte de laatste resten van de nagellak van mijn vingers. Ik zette mijn zonnebril op, bekeek mijn handen, bond een tulband van luipaardmotief rond mijn hoofd en mompelde: ‘I’m ready for my close up, Mr. DeMille.’

© Marianne Hommersom

Tim Devriese schreef al voor De Standaard, Bruzz, was communicatieadviseur bij de politieke partij Groen en sociale media communicatieadviseur bij Villanella. Hij werkt als Senior social media manager en community manager bij DG Trade (European Commission).

Tim Devriese leidt ons rond in de Rue des Rosiers alwaar het hoofdpersonage worstelt met de positie van homoseksualiteit in Parijs.

Meer over de Schrijfresidentie?

Ontdek wie mee ging naar Parijs, lees al hun bijdragen en kom te weten hoe het er achter de schermen aan toe gaat via de reportages.

Alles bekijken