Rouwstand
Het is een weelderige julidag. Ik sta standvastig in veengrond waarvan ze zeiden dat je er niet op bouwen kunt. Ik voel er niks van. Ik duw elke dag mijn gezicht in de zon en vandaag zwiepen mijn wieken zachtjes, ritmisch. Het voelt als windkracht vier, al mijn wieken hebben een jas aan. Mijn verse laag lak glinstert in uw oog en die glinstering weerspiegelt via de sloot naar de hemel. Ik voel mij ... nuttig.
Ik kijk uit op de polder. Vers gewonnen land als een weddenschap gesloten met God. Een kinderlijke schreeuw om aandacht.
Ik zie mijn broers en zussen en zwaai ze warmhartig toe. Hier maken wij de dienst uit. Zo maken wij mosterd met het kraken van hout, schuren van steen en het breken van zweet. Wij zagen planken uit Noorse bomen opdat verlangen en gedrevenheid vorm mogen krijgen in schepen en andere bouwwerken. Van de splinters maken we uw penselen.
Verderop schept mijn broer papier voor uw schetsen en kaders. De witte vlakken waar u mij op vereeuwigt. Hij maakt het canvas waarop u het verleden vangt, de toekomst op tekent.
Mijn zuster maalt graan tot meel voor uw dikke sneeën brood met boerenkaas en leverworst. Zij maalt koren tot gerst tot bier zodat u uw dorst kunt lessen na een dag arbeid. Het lijkt me het smeersel voor al uw gelul, gefilosofeer en soms lijkt het de reden waarom u uit bed stapt. Wij hebben u dan ook al menigmaal in de sloot zien kukelen, fiets, ezel en al. Uw doordrenkte hemd groen van het kroos en uw stappers vol blubber. Wij giechelen dan samen in de wind.
En ik? Ik pomp de polders leeg en met water verbind ik weide, steden en dorpen. Ik maak dan niets wezenlijks maar ik geef u wel de ruimte.
En wat heeft u ze genomen ...
Mijn uitkijk vult zich met zwarte grindpaden waarop karren zonder paarden zoeven. IJzeren slangen kruipen over roestige lijnen. U kunt de zon erop gelijk zetten zo precies. Er worden dikke spinnenwebdraden gespannen van oost naar west en van noord naar zuid.
Steden lijken constant in brand te staan maar groeien frappant genoeg nog elke dag. Mijn broers en zussen maken plaats voor achterneven en nichten die lijken te draaien zonder doel, slechts alleen te kunnen staan. Zo slank, zo koud, zo alleen zonder molenaar. Ze spreken de oude taal van de wind niet eens. Ik weet het niet, misschien kunnen ze meer maken dan wij. Meer ruimte geven dan ik.
Wat ik wel weet, is dat u had beloofd te werken met het water, met de wind en in de zon. Ik zie alleen steeds minder van u bij het water, in de wind of in de zon. Ik kan alleen nog maar gissen naar uw frons of lach. Er zijn minder fietsjes op de dijk, minder mensen die om een glaasje water komen vragen, en minder stelletjes in het riet op schemeravonden als deze. U schildert mij niet langer ...
Schildert u überhaupt nog?