Ik zoek. Een van de zilvervisjes die zich tegoed doen aan de ongelezen kritische theorie? Of eerder de mug boven in de klamboe, roodgloeiend van de druppel bloed die ik bereid ben te geven voor het ouderland? Of toch eerder de nobele mot die vannacht aan de kant van de geluidswal naar binnen is geijld? Nee, dan liever de bromvlieg die zich bij het keukenraam ophoudt, haar iriserende lichaampje een volgbaar punt in de ruimte.
Zonder acht te slaan op het tentoongestelde, been ik door het gebouw. Op een bankje in het midden van een zaal ga ik zitten. Zodra ik me onbespied waan, haal ik het doosje tevoorschijn en open voorzichtig het dekseltje. Ik wacht enkele tellen en blaas dan zacht op de vleugeltjes, ze vliegt op. De eerste bestemming is een vitrine met plukjes haar van een zelfmoordterrorist, niet haar smaak, ze gaat verder naar een schilderij van een paard waarvan de staart is vastgezet met een rozet. Ook dit doet haar weinig. Na enkele luchtkronkels landt ze op de lijst van een landschap.
Lappen stof liggen te bleken naast een riviertje, daarachter een bouwvallige schuur, omzoomd door bomen. Enkele koeien grazen in de lommer. Ergens op de achtergrond is het Plantageoceen losgebarsten, steekt het grootschalige en monoculturele gewasmodel van de plantages in de Amerikaanse koloniën de oceaan over om in Europe de tweede landbouwrevolutie te ontketenen en de landschappen voorgoed te onderwerpen aan de dictatuur van de rechthoeken.
Ik zie de veertig balkjes Friese boeren die zich op de genealogiewebsite laten uitklappen onder mijn naam. Lang heb ik een susverhaal opgehangen. Een verhaal waarin de door het Noorden aangezwengelde verpulvering van de menselijkheid in het Zuiden, voorbij zou zijn gegaan aan Blauhûs. Waar is eigenlijk het schilderij van de hoeve die in de sterfkamer van mijn pake hing? De hoeve die zijn vader tijdens de Grote Depressie inruilde voor een hotel aan een weg die even later werd omgelegd, een economisch doodvonnis. Langzaam raakt alles en iedereen op drift, vullen schilderijlijsten zich met hetgeen ze laten verdwijnen.
Ik verbind de bomen op het schilderij aan het verhaal van een oude eik - een van de weinige die nog overeind staan in de streek waar ik opgroeide. Een boer wilde de eik kappen omdat zijn steeds grotere tractoren er met moeite omheen konden. De boerin verzocht hem echter om te wachten. In de verschillende jaargetijden maakte ze foto’s van de eik en spijkerde die vervolgens op de schuurdeuren. Misschien overtuigd geraakt van de schoonheid van de eik, misschien slechts luisterend naar de liefde voor zijn vrouw, besloot de boer de boom te sparen.
De vlieg wast haar pootjes en loopt omlaag over de bleekvelden. Ik wapper met mijn handen, misschien kan ik haar weer vangen. Ze vliegt op en schrijft enkele o’s en w’s in de lucht. Zodra ze plaatsneemt bij twee zilveren kandelabers zie ik mijn kans schoon, maar de ogen van een bewaker houden me tegen en ik zet gespeeld achteloos een paar stappen naar voren. Als ik terugloop is ze verdwenen.