3. De Malinese muzikant Boubacar Traoré uit Mali blues
Een andere sleutel tot Joris' manier van werken is tijd: 'Mensen denken vaak dat ik altijd op reis ben, maar als een camera me zou volgen, zouden ze zien dat ik niet zo veel beweeg als ik in het buitenland zit. De reiziger is niet continu aan het reizen. Er gebeurt ook vaak niets.'
Hoe weet je wanneer iemand interessant genoeg is om over te schrijven? 'Dat gaat steeds gemakkelijker. Je hebt uiteraard ook steeds mensen die je niet toelaten, maar ik volg doorgaans vooral mijn instinct.'
Lieve Joris was in 1985 voor het eerst in Congo: 'In tegenstelling tot een heleboel zaken die niet werkten, werkte de muziek ontzettend goed. Ook internationaal: Afrikaanse zangers hebben geen ontwikkelingshulp nodig. Zij reizen met hun talent de wereld rond.' De dynamiek van de Afrikaanse muziek inspireerde haar tot het schrijven van Mali blues.
Ze reisde van Senegal via Mauritanië naar Mali, waar ze Boubacar Traoré ontmoette: 'Hij is een blueszanger, ik kende zijn muziek al. Ik ben na een optreden in Bamoko op hem afgestapt en heb gevraagd of ik hem mocht opzoeken. Hij gaf me de naam van een club in de buurt waar hij woonde en zei dat ik daar naar hem moest vragen, dat iedereen hem kende als Kar Kar.
De dag nadien ging Joris naar hem op zoek. De een zei dat de muzikant die ze de dag voordien had zien spelen al lang dood was, de ander dat hij intussen in Frankrijk woonde: 'Uiteindelijk wees iemand in een parfumwinkeltje me de weg, ergens achter een rookpluim van een vieze fabriek, de heuvel op. Dus liep ik in die richting, gevolgd door een twintigtal kinderen die me allemaal achterna riepen.'
Uiteindelijk belandt ze op een erf, met een hok voor een schaap en een kamer, waarvoor een matras ligt, waarop de zanger samen met een vriend naar een voetbalmatch op de radio luistert. 'Hij leek verbaasd dat ik gekomen was, maar toen we eenmaal aan het praten waren, wist ik: hier ga ik een verhaal over schrijven. Uiteindelijk ben ik er een jaar blijven hangen. Op de duur woonde ik ook op dat erf.'
De overstap van de journalistiek naar de literaire non-fictie is geleidelijk gegaan. Haar wortels in Neerpelt hebben haar geholpen om te investeren in de 'lange adem' die het genre vraagt: 'De monnikendiscipline die je nodig hebt om boeken te schrijven leerde ik op kostschool. Er heerste een militaire discipline: om 6u30 opstaan, knielen en bidden, naar de mis en dan naar de studiebanken tot 's avonds 10u als het licht uitging. Ik kan heel goed een monnik zijn. Soms bereidt het leven je voor om bepaalde hindernissen te nemen.'