OKRO/azijnmoeder
fol.17 Aribanari | De bloem van deze boom imiteert de geur van een roos, de vruchten lijken op mispels.
fol. 7 Moraria | De plant heeft uitlopers, kamille-achtige vruchten, ze lijken op aardbeien, smaken zoet en niet onaangenaam.
fol. 21 Swampu Pakuli | Het hout van deze boom is rood, hard en zwaar. De gumachtige vruchten lijken op pruimen, ze zijn eetbaar en hebben kroontjes van gele was. Uit de bast vloeit een plakkerige, zoetige vloeistof.
Uit folio één nam ik een zaadje. Ik stopte het in de aarde en 60 dagen later staken er groen gegroefde vingers uit.
De vingers groeiden uit tot handen en ik zag hoe zij de zaden met zorg in water weekte, ze bedekte met aarde, ongeduldig wachtte, toezong maar stil.
fol. 11 Marmadas | De boom heeft geen enkele bloem, maar vruchten die lijken op harige noten, waarin zacht, zoet marmelade-achtig pulp zit.
In haar gevangenschap zag ze mangroven, het zout tussen hun wortels, hun trotse weerspiegeling kleurde het water en ze groeiden hoe ze wilden groeien.
fol. 37 Snekiwiwiri | Heeft zoet sap met een zware geur. Wordt gebruikt bij hysterische aanvallen.
Ze had geschreeuwd, ze had genoeg, ze was ter aarde gestort en besloot: ze zal de slagen ontwijken.
fol. 14 Sibi Wiri | Wordt gebruikt voor het oplossen van verstopping.
Ze had de zaden gepakt (eirond en ruikend naar muskus), verstopt tussen haren, was naar buiten geslopen en weggerend.
fol. 4 Barklak | De vruchten doen denken aan kruikjes met deksel. De bast van deze boom wordt gezocht voor touw, maar het hout wordt gezocht om gebouwen te bouwen, want het heeft een ijzeren hardheid en laat nauwelijks spijkers toe.
Van volwassen planten had ze touwen geknoopt, ze had stenen verplaatst, bouwde een dorp. Ze ving haar ontsnapte dochters op en suste hun wonden zo goed als ze kon.
fol. 26 Abongra | Draagt witte bloemen. De zaden geven nadat ze geperst zijn een zoete, pijnstillende olie.
Ze plukte de jonge vruchten, hun dwarsdoorsneden toonden sterren, ze sneed en voegde olie toe en azijn.
‘Wij zijn geen curiosa’ fluisterden haar vingers.
‘Ik imiteer geen rozen, ik help de zieken, ik houd het zand samen als je rent.’
‘En ja wij worden hout en touw, maar wij stillen pijn en wij zijn groot en wij zullen helpen en kauw op ons en kauw op ons.’
Oermoeder roert door de pan
En zij besluit welke kant ze op roert
Op welk moment ze zich strekt tegen kramp
Hoe ze zingt, wie ze voedt
Zij besluit hoeveel bordjes ze eet.
fol. 32 (–) | Deze plant kent geen naam en uit de beschadigde takken en stam stroomt een bijtende vloeistof, die voor gezicht en ogen zeer schadelijk is.
Vanuit folio vier zwijgt de Barklak, kijkt schaamtevol toe. Zijn bast werd touw, het touw hees masten, hij bond haar handen, heeft niets gezegd, keek toe hoe zij geslagen werd.
En stuk voor stuk, elk folio, houdt de planten beschermd,
stelt hen veilig tentoon,
weg van hun lange wortels, ver overzee.
Zie ook: moeder natuur