Adelaar
Dekker klapt haar laptop dicht. Ze legt haar bril weg, wrijft in haar ogen, en kijkt naar haar wazige, blauwverlichte kamer. Onverwoestbare vetplanten overal, een onbeslapen bed. Ze ziet intussen dubbel van de vermoeidheid. Boven haar bureau hangt een foto van een groep naaisters met Dekker in het midden. Veldwerk. De werksters noemden Dekker hun vriendin. De fabriek noemde haar een spion. Uiteindelijk is alles een kwestie van perspectief.
Toen ze na vier maanden weer thuiskwam, stonden er dagelijks advocaten aan haar deur. Daarna bespiedden ze haar vanuit geparkeerde auto’s, kreeg ze vriendschapsverzoeken van onbekenden, ontving ze e-mails met foto's van zichzelf terwijl ze boodschappen deed. Nu ziet Dekker twee figuren opstijgen uit haar laptop, hologrammen, scherper dan de kamer. Ze zitten in een vergaderzaal met glazen wanden. Een man spreekt:
‘Kijk, je hebt twee opties. Ofwel geef je het niet uit, en dan houd je je job, je familie, je leven zoals het altijd geweest is. Misschien zelfs een leuk jobje hier. Ofwel publiceer je het, en dan is je leven voorbij. We deepfaken naaktfoto’s van je en posten ze overal. Spread eagle, ken je dat? We huren iemand in om je man te verleiden. Onze PR-afdeling maakt memes over je leugenboekje. Niemand gaat je nog geloven.’
Dekker had geknikt, dat ziet ze aan het hologram, en zo staat het ook in haar boek. Ze moet ook gelachen hebben, want het hologram grinnikt, en ze moet ook iets als ‘arrogante kloot’ geroepen hebben. Hij riep terug dat hij haar probeerde te helpen, maar nu niet meer. Hang je maar op aan de klepel van de klokken, en die kutfabriek zouden ze ook sluiten, en je vriendinnetjes lekker op straat, tussen de honden.
‘Shit,’ mompelt Dekker. Ze zet haar bril weer op en opent haar laptop.