Besmette Stad

1914, 16

door Lisa Weeda

Datum 17 februari 2021
Door
Lisa Weeda

Lisa Weeda wandelde mee langs de oorlogslijn van Paul van Ostaijens Antwerpen tijdens één-twee-marsj en liet zich inspireren tot '1914, 16'.

1914, 16

Tijdens zeppelin, hurra knijp ik voor het eerst in je vlees. Ik schrik er zelf ook van, maar er springt een barst in mij. Ik voel het scheuren. Iemand roept boem paukeslag als grapje van het nu of een verwijzing naar de tijd waarin ik vervaardigd ben en ik denk: ook hier? Niet weer, genoeg! Ik ben ver van waar dit al een keer gebeurde, in een stad waar het toen ook gebeurde: de stad Antwerpen, mij verder nog onbekend, maar de woorden van hier lijken dezelfde te zijn als de woorden daar, waar ik was. Ik hoor de ander tijd, de oude, de mijne: einde van alle katedralen, van alle profeten, van alle kateders. Einde van alle ismen, fluister ik, mijn God en bozje moj, ik ben weer terug bij af! Waarom heb je me hiernaartoe gebracht? Ik maak me klein, duw in je huid, druk tegen je kootje. Je schrikt, schudt je hand, om de pijn weg te wuiven.
Het is de staart van de zomer, stel jij jezelf nog even gerust, het is de laatste warmte, mijn vinger zwelt daar gewoon van op. Als ik nog harder knijp twijfel je.
Luister, sis ik voorzichtig, het is dat “zeppelin hurra”, het resoneert door de tijd. Haal me van je vinger, ik voel me onpasselijk, ik zal zo lang knijpen tot je kootje paars wordt en er afvalt, zwart als een verrot stuk fruit. Ik meen het, haal me weg bij deze woorden uit de hel, laat het me niet herhalen. Ken je de woorden niet? Ze galmden over pleinen tijdens de militaire parades. In Petrograd, toen. Ik was al bij hem, in andere vorm, welteverstaan: een aluminium kopje, zijn enige kopje. Als ik op de grond viel, stuiterde ik en maakte ik een hoog geluid, schel en leeg. We trokken weg van de stad en die woorden, dat hurra klonk steeds zwakker. Ook als ik viel, klonk ik anders: een zompig soort vallen. Hoe langer mijn soldaat in de loopgraven verbleef, hoe sneller ook dat trotse parade-woord verdween. Hurra? Onze reet. Er was niks om voor te juichen, helemaal niks. Hurraaaa: geen brood, hurraaaa geen worst. De hurra klonk alleen als ik vol zat met wodka - in mijn kopjes periode dus, toen ik het oortje was, waar hij me aan vasthield. Dan klonk het door de hele loopgraaf, dan was iedereen weer even te porren. Ik ook, tot ik brak - heb je me trouwens, al van je vinger gehaald? Doe het alsjeblieft, houd me maar even in je hand, dan vertel ik je wanneer ik deze vorm aannam.
Ik brak af tijdens een of ander bacchanaal achter de frontlinies, zijn eerste week vrij. Ik, het oortje, schoot zo, HOP!, van het kopje en hij stopte me in zijn zak. De volgend ochtend, toen hij alles eruit had gekotst en eindelijk een stuk worst had gekregen waar hij op had gehoopt, boetseerde en duwde hij me voorzichtig in een cirkel. Hij hamerde me eerst een beetje plat op een houten plank met de kolf van zijn geweer, daarna bracht hij mijn uiteinden bij elkaar en verhitte die. Bij dat hameren liet hij trouwens per ongeluk een keer het geweer af gaan. Dat koste hem een paar klappen, maar iedereen zei daarna dat ze begrepen waarom hij het deed. Waarom ik er opeens was.
Voor thuis, zei iemand.
Voor je moeder, zei de generaal.
Voor je toekomstige liefje, zei zijn vriend.
Voor later, zei een ander.
Voor als het voorbij is, zei Tolya. Zo heette hij, Tolya, de jongen die mij droeg.
Het duurde lang voor ik af was. Tolya probeerde voorzichtig te zijn, secuur, maar zijn handen deden al weken niet meer wat hij wilde. Dat had ik ook al gemerkt toen hij uit me dronk. Het wiebelde aan alle kanten over mijn randen. Soep, water, wodka - altijd die wodka, gadverdamme. Nu goed: dat maken. Hij zat voorovergebogen in de houten inbouw in de loopgraaf en probeerde de stilte van buiten te negeren. Ik deed dat ook, dat deden we samen. We wisten inmiddels: des te langer er niets gebeurt, des te erger het wordt het als het wel zo is. Zijn handen wisten dat. Ze trilden, schoten uit.
Toen ik af was, werd het alleen maar erger. Ik constant onder de modder en het bloed. Tolya’s vinger werd blauw op de koude dagen, rood als hij een beetje opwarmde. Ik had het bloedheet of ijskoud. Een keer raakte hij me bijna kwijt toen hij zijn vriend opving. Die keek iets te lang boven de loopgraaf uit en viel toen, VLAM, steil achterover in de armen van Tolya. Kogel in zijn hoofd, in leven, maar, ja. Kogel in zijn hoofd. Tolya trok hem honderden meters door de schachten en sleepte hem over houten planken door het achterland, naar de doktoren achter het front. We bewogen traag, door een spooklandschap van vertrapte mensen, verdrekte soldaten en verrekte beesten, die er allemaal bijlagen als acteurs uit sterfscènes, die zo weer wakker zouden kunnen worden. We kwamen op een plek waar vrouwen hun handen - overal verlovingsringen! - op lichamen drukten en waar andere mannen en vrouwen onophoudelijk naar binnen en naar buiten holden en riepen dat er weer een arm gevonden was - ringen, overal ringen! Dat gejammer van al die ringen, een versplinterd huilen dat klonk alsof er overal granaatsplinters door de ruimte zweefden en uit de lichamen van de stervende jongens kwamen zetten.
Het was 1916, hoor je me. Het jaar 1914, het begin van alle ellende, stond al anderhalf jaar in mijn rechterzij gekerft. De ruimte aan de andere kant van het zegel, de plek voor twee cijfers die het laatste jaar van de oorlog aan moesten geven, had Tolya leeg gelaten tot dat moment in die ziekenboeg. Hij riep nog een laatste keer hurra hurra en rende na het verlaten van de ziekenpost niet terug naar de loopgraaf, maar de hele andere kant op. Hij rende zo hard dat zijn hart bonsde tegen mijn aluminium en ik het bloed benauwd kreeg, dacht dat zijn bonkende hand en vinger mij zouden doen exploderen! Op de top van een heuvel stopte hij. We waren in een donker, donker woud. Hij keek uit over het land.
In de verte ligt Lemberg, zei hij. (Ik was de enige die er nog was, dus ik ging er vanuit dat hij het tegen mij had.) En daarachter ligt Duitsland, zei hij, daarachter België. Daar schijnt het ook verschrikkelijk te zijn. Daar zitten ze opgesloten. Het waren landen waar we de afgelopen maanden van hadden gehoord, landen waar de ellende was begonnen, landen waardoor ik, als alles anders was gelopen, nog gewoon een oor aan een aluminium kopje met daarop het bebaarde gezicht van de laatste Tsaar zou zijn geweest. Nu was ik een ring waar hij de ontbrekende twee cijfers in kerfde. Hij zette zich neer tegen een boom en stanste de laatste twee cijfers in mijn linkerzijde met een bot spijkertje en een stuk hout. Een 1 en een 6.
Het einde van een oorlog is niet te voorspellen, zei zijn moeder hem voor hij vertrok, toen ze mij aan hem gaf. Stel je voor.

Toen je me vond, op dat rommelige kleedje op dat marktje in Lviv, waar die chagrijnige bejaarde man de spullen van zijn dode grootouders verkocht, lag ik al maanden te wachten. Tolya was oud geworden, ontzettend oud, maar de tijd haalt ons allemaal, meisje. Ik zag je kijken, naar mij. Eerst keek je naar het matte zege, dat rechthoekige vlak met de krassen erop. Ik schaamde me. Probeerde me kleiner te maken dan ik was, maar jij schoof me al om je vinger en ik paste, al moest je een beetje duwen bij de kootjes.
Skolka, vroeg je.
Tritzit-tri, zei de chagrijnige man.
Hij deed me van de hand voor een weggooibedrag, zonder blikken of blozen.
Je deed me weer even af, draaide me tussen je vingers, voelde hoe licht ik was en verbaasde je dat ik nog heel was na honderd jaar. In de nacht zocht je op wat ik betekende, wat ik kon zijn. Ik zweeg over mijn vorm, mijn matheid en mijn vreemde gewicht, waardoor het soms helemaal niet lijkt of ik een object ben. Ik heb lange tijd het gevoel gehad een soort zwevende gedaante te zijn, zo licht dat je vergeet dat ik besta, maar toch net zwaar genoeg om het te voelen wanneer je me verloren bent. Ik zag je typen op je telefoon: ring, 1914, 16. 76 miljoen zoekresultaten in minder dan een seconde.  Ik las mee.

Germany - WW1 Ring with Iron Cross 1914/16 - aluminium - ring size - 18.5 mm; Ring Totenkopf Aluminium Patriotischer Ring; Germany WW1 Ring Patriotic Prussian Eagle Flag Prussia Trench Art German 1914 16; Scarce example of a World War I "Frauendank" women's ring. Dated 1914-16. Unsigned, aluminium and crudely made; Unique Russian trench art WWI, aluminium ring made by Tsarist Army Soldier. Only one. Please, look at all the other WWI objects in my Etsy account.

All the other WWI products. Ik gaf het toe, inderdaad, ik was niet alleen. We zaten met velen in het aluminium gevang: die jonge soldaten knutselden zich een ongeluk als het stil was. En nog steeds verlangen mensen er naar terug, daarom werd ik weer verkocht, nam jij me mee. Er hangt een spanning om ons heen. Om ons als objecten, om onze tijd, die constant resoneert op allerlei plekken in het nu. Weet je nog, de ogen van je vader, toen je mij voor het eerst aan hem liet zijn?
Hij nam me in zijn handen, probeerde mijn gewicht in te schatten en bekeek het blanco zegel:
Het was de ergste oorlog, zei hij, zo ellendig. Hier, kijk, dit is een treurige roman over een soldaat en al zijn vrienden die sterven.
Je vroeg je vader of er een ring in voorkwam.
Een ring? zei hij. Nee.
Ik snapte er niks van, ringen waren overal, toen. We waren er in overvloed. Voor de dode vrienden, voor de kopstukken, voor de grote helden en de zielige verliezers. Wij ringen kozen geen partij, geen kant, we waren er gewoon bij, de hele tijd, in dat met bloed besmeurde zooitje. Hoe konden we nou ontbreken in de boeken? Wat is dat toch met jullie mensen, dat alleen jullie steeds overblijven in die verhalen, maar jullie wel de spullen verzamelen als bibliofielen die een spannend exemplaar van een moeilijk boekje gevonden hebben? Wat hebben de granaatscherven te vertellen, meisje, de mortieren, de bajonetten, de duikboten, de helmen?
Jullie verlangen er zo naar, net als je vader. Jullie gaan er altijd naar terug, jullie cirkelen er omheen, dansen er mee, met die vernietigingsdrang. Jullie nodigen het vernietigen van het leven van een ander mens graag uit voor een etentje! Een groot diner met wat zoets na en dan halen we door met te veel flessen wijn en cognac en dan verheerlijken jullie de slachting. En daarna verzamelen jullie de dingen die overblijven zonder mens.

Dit waren denk ik mijn eerste woorden aan jou, weet je nog. Je droeg me toen nog niet zo lang, ik had bijna honderd jaar gezwegen. Ik had geen stem meer na die oorlog.
Jeetje, zei je op mijn tirade. En daarna: ik draag je tot je breekt.
Ik was niet van jou, dat voelde jij ook wel. Er zat een knik in mij: ik was niet rond, eerder een rommelige o-vorm. Je voelde dat ik aan een andere hand had gezeten, een andere vinger. Ik voelde dat jij me droeg om me geen verzamelobject te laten worden en mijn tijd niet te laten bevriezen in een glazen display bakje of een vitrinekast. Je zou me dragen totdat ik versleten was en zou breken, tot 1914, 16 zal vervagen en verloren gaan.
Die dag is vandaag. Ik had niet gedacht dat het met een zeppelin hurra zou gebeuren. Ik had gehoopt op een huwelijk, of een feest, een zwempartij in een helderblauwe oceaan, misschien. Maar niet met van die oude oorlogskreten in een voormalig afgesloten stad al heb ik er vrede mee. Ik heb de honderd gehaald, wat zeg ik! Honderd en zes jaar oud ben ik. Dus doe me maar af, meisje. Laat me achter in een voormalig bezette stad, een plek zoals die waar ik ooit vervaardigd ben.

 

Lisa Weeda leest voor: 

 

© Robin Alysha Clemens

Lisa Weeda is een Nederlands-Oekraïense schrijver, literair programmamaker, scenarist, audiofan en virtual reality regisseur. Tekst is altijd de basis van haar werk, maar vorm staat vrij. Sterker nog, hoe meer media, hoe beter. Centraal in Lisa's werk staat Oekraïne, het moederland van haar grootmoeder. Momenteel schrijft zij haar debuutroman, die in 2021 zal verschijnen bij Uitgeverij de Bezige Bij. Onlangs ging het immersieve theaterstuk It Went Dark (Play Productions) in première, waarvoor zij het concept mee ontwikkelde en de tekst schreef.