Leesles
Voor ik leefde heeft mijn moeder mij opgeschreven. Ze is aan mij begonnen te schrijven na een visitatie. Dat is niet gelogen, dat soort dingen gebeurden toen nog, ze gebeuren nog steeds, maar alleen bij hele speciale mensen, mensen zoals mijn moeder. De visitatie verliep zo: ze had een avond lang wodka gedronken en was toen door de sneeuw naar huis gestrompeld en eenmaal ze op bed lag en alles begon te draaien, toen, precies op dat stralende moment, landde er een engel in haar raamkozijn. De engel had een bontmuts op en een lange bontjas aan. Ze droeg bontgevoerde laarzen tot haar knieën en haar huid glom, bijna doorzichtig, mistig, alsof ze van suikerkristal was gemaakt. De engel zei haar: er zal een kind in jou groeien en het heeft woorden no– . En verdween nog voor het laatste woord af was. Het raam stond open. Het sneeuwde naar binnen. Winter blies koud de kamer in.
De volgende dag begon ze te schrijven. Alle woorden die ze kon bedenken, zette ze achter elkaar. En toen die op waren, ging ze op zoek naar meer. In stoffige boekwinkels, markten, bibliotheken waar de boeken in eindeloze rijen en niet-gealfabetiseerd opgestapeld lagen. Ze vroeg de mensen – op straat, op café, in de avond aan de eettafel – naar hun beste woorden, gezegdes, uitspraken. Alles heeft ze opgeschreven. Het moet een betekenisvol geheel zijn geweest. Een bron voor een heel bestaan.
Het boekwerk is verloren geraakt nog voor ik geboren ben. Tijdens de verhuizing, denkt ze. Ze heeft écht nog geprobeerd te zoeken, daar en … daar. Ze had het alleen even weggelegd. Ergens tussen wanneer de zon ondergaat en even later weer opkomt, in die stilte, daar ergens moet het zijn geweest. Bij het opkomen van de zon was het verdwenen.
Toen ik werd geboren, was het meteen duidelijk dat er iets mis was. Het stormde tijdens de bevalling en toen ik eenmaal ter wereld was gekomen en de show begon en iedereen wachtte op mijn huilen, bleef het stil. Uiteindelijk heb ik leren lezen en spreken en schrijven, maar ik heb nooit gehuild. De woorden en de tekens en de witregels tussen de regels waren niet voor mij verzameld. Ik heb ze nooit kunnen gebruiken, laat staan dat ze me konden raken.
Veel dingen gaan verloren in verhuizingen. Zeker voor hele grote, hele verre reizen moet je je van zo veel mogelijk ballast ontdoen. Wensen moet je achterlaten bij de grens en alle schone en betekenisvolle woorden staan in een boekwerk, te zwaar om met je mee te dragen. Je laat het achter in je geboortestad. Je verzint een sprookje. Mensen verliezen constant dingen en vertellen elkaar sprookjes.
Vannacht kwam er een engel in mijn raamkozijn zitten. Ze droeg een zwarte trenchcoat en puntige hakken en haar lichaam was van suikerkristal. Ze zei: er zal een woord in jou groeien en het zal niet verlo–. Door het openstaande raam dreef de warme zomer mijn kamer in.