Besmette Stad

De miniatuur

door Hester van Gent

Datum 26 juni 2020
Door
Hester van Gent

Hester van Gent is met 'De miniatuur' een van de winnaars van de open oproep om een hedendaags antwoord te geven op het iconische BOEM PAUKESLAG-gedicht uit Paul van Ostaijens bundel Bezette Stad.

De miniatuur

Code Melkblauw 17-32 hing over de stad. Alleen vrouwen tussen de 17 en 32 jaar verlieten, wanneer het echt nodig was, hun huizen. ‘s Ochtends deden ze hun voordeuren open en liepen naar buiten, met de riemen van hun tassen over de schouders. Vanaf de smalle stoepen stapten ze in hun voertuigen en reden naar het kantoor, de pakkethal of de levensmiddelenverdeelzaal. Ze parkeerden hun auto’s zo dicht mogelijk bij de entree, stapten uit en liepen naar binnen. ‘s Avonds reden ze terug door de stille straten.

Zij was tussen de 17 en 32 jaar, eerder 17 dan 32. Op een ochtend – het weer was bleek – hing ze de riem van haar tas over de schouder en deed de voordeur open. Op de drempel bleef ze even staan en keek naar het woongebouw schuin aan de overzijde. Haar blik bleef haken aan de voordeur. Die was dicht, maar had wel een raam waar ze doorheen kon kijken. Door het glas zag ze een silhouet. Snel nu stapte ze de stoep op, de auto in en reed weg naar het glanzende kantoor. Ze parkeerde haar auto zo dicht mogelijk bij de entree en ging naar binnen. Ze nam de trap en cirkelde, cirkelde tot ze op de zesde verdieping aankwam.
Op kantoor archiveerde ze ontmoetingen die, op aanvraag, waren in te zien. Ze sorteerde ze op kleur. De stapels gebruikelijke ontmoetingen waren het hoogst, waaronder de melkblauwe-melkblauwe meetings. De purperen-appelgroene bijeenkomsten kwam ze al minder vaak tegen. Andere ontmoetingen, zoals het melkblauwe-roomwitte rendez-vous, leken langzaamaan uit te sterven. Het gerucht ging dat ze heimelijk nog wel plaatsvonden, ergens op de daken van onbekende gebouwen. Maar ze had ze al lang niet meer geregistreerd.
Deze matte ochtend nam ze niet meteen plaats aan haar bureau. Ze liep door naar het raam en bekeek het miniatuurlandschap dat op de vensterbank stond. Het was een model van een dorp dat tegen een berg aanleunde. Haar blik schoof langs de kam naar buiten.

Er was niet zo veel buiten in de stad; er was meer binnen. De bewoners van de stad decoreerden hun vertrekken: ze versierden hun woonkamer met gekleurde zonnen van marmer waaraan lange stralen zaten en bestelden hemelbedden, omringd door gordijnen van damast. En in elke kamer, in ieder vertrek, stond een miniatuur.
De meeste aandacht staken de mensen in de hemelkamer. Het dak van deze ruimte was van glas en kon in sommige huizen worden opengeschoven. Bewoners van de woontorens gebruikten om beurten de hemelkamer in de top van het gebouw. Daar, boven het vensterdak, hing de lucht, het grootste buiten van alles. In deze kamer zaten de mensen op brede kussens en staarden naar boven. Ze keken naar de wisselende wolken of de blauwe lucht die soms zo vlak was als een scherm. Het was niet gebruikelijk om in deze kamer een miniatuur te plaatsen.

Hij was, zoals vaker de laatste tijd, vroeg opgestaan. Hij had zich snel aangekleed en liep nu naar de stalen kist met miniaturen. Hij nam er een uit en liep ermee de gang in. Daar wachtte hij en keek door het glas van de voordeur naar de lichte gestalte aan de overkant van de straat. Daarna liep hij door naar de eetkamer en zette de miniatuur op tafel. Al sinds zijn jeugd koos hij elke dag een model uit, plaatste dat ’s ochtends op tafel en borg het ’s avonds weer op in de kist. Tijdens het ontbijt had hij zijn ouders telkens gevraagd wat de modellen nu precies lieten zien. Bestonden er echt tuinen waar dieren in rondliepen? En de waterbassins vol gekleurde buizen en ruisende fonteinen? Konden daar kinderen komen? Vroeger vertelden zijn ouders hem dat die miniaturen werden gemaakt door ambachtslieden met een grote verbeeldingskracht. Later legden ze uit dat veel van die plekken daadwerkelijk hadden bestaan en enkele zelfs nog waren overgebleven. Maar het was verboden zulke plaatsen te bezoeken. Het verval trad daar sneller in dan elders in de stad. Dat gold ook voor wie de plaatsen bezocht. Mensen raakten er in de ban van de dieren, het water, de gekleurde buizen en ademden het stof in dat die plekken rondzaaiden. Bezoekers takelden er sneller af dan het leven voor hen had uitgedacht.

Ze had net een lichtgrijs-okergeel samenzijn op de juiste stapel gelegd toen de zoemer door het kantoor sneed. Het schemerde al. Ze liep de trap af naar buiten. Ze stapte in haar auto en reed naar huis.
Het was nu donker. Voor ze naar binnen ging keek ze om – weer zag ze het silhouet dat nu achter het glas werd aangelicht. Eenmaal in de gang bleef ze staan. Meestal liep ze meteen door naar de keuken, maar nu rende ze de trap op, griste een miniatuur van de oude buffetkast op de overloop, holde naar beneden, zwaaide de voordeur open en stak, nu behoedzamer, schuin de straat over. Ze plaatste de miniatuur voor de verlichte ingang, keerde om en trok de deur achter zich dicht.
Het was een model van een oud station. In de hal krioelde kleine figuren. Een trein wachtte op vertrek. Hij zat vol met miniatuurmensen. Sommigen kenden elkaar en lachten, anderen staarden verlegen voor zich uit.

De volgende ochtend vroeg vond ze een miniatuur onder de luifel van haar voordeur. Ze nam het in haar rechterhand, ging terug de hal in en bekeek het tafereel. Het was het model van een houten chalet. De voorgevel was opengewerkt met twee poortjes. Bij een lage luchtvochtigheid draaide een vrouwtje met een zomerrokje aan via het linker poortje naar buiten. Zat de lucht vol water, dan kwam een mannetje met een paraplu uit het rechterpoortje tevoorschijn en verdween het vrouwtje in het kleine huis.
De schemering werd het vaste tijdstip voor de uitruil van modellen. ’s Avonds plaatste zij een miniatuur voor de deur van het woongebouw schuin aan de overkant. ’s Ochtends vroeg nam hij een model uit zijn stalen kist en zette hem onder de luifel van haar voordeur.

Zij bracht hem een model van een stadspark met een paviljoen, een paar stoelen en tafels en parasols waaronder de hitte bleef hangen.

Hij bracht haar een model van een bioscoop zonder dak, zodat ze de rijen met mensen kon zien die de ingeblazen lucht in hun nek voelden.

Zij bracht hem een straattafereel in de vroege uren met een bruin café waarin stamgasten zaten die niet merkten dat de geur van vers brood al binnenwaaide.

Op een ochtend zette hij de meest uitgewerkte miniatuur die hij bezat onder de luifel van haar voordeur. Hij zat vol mechanische snufjes. Zodra ze zijn deur had horen dichtvallen, nam ze het model mee naar binnen, plaatste het op de tafel in de gang en keek. Ze zag een podium met een gewelfd plafond dat was versierd met gouden sterren. Op de verhoging speelde een klein orkest, eerst zacht, maar stilaan onbesuisder. Voor het podium rekten de toeschouwers, die op smalle klapstoelen zaten, de halzen om de muzikanten te kunnen zien. De klanken werden steeds aanstekelijker. Hier en daar bewogen bezoekers steeds wilder mee op het ritme. Stoelen vielen om en klapten dicht. Een man met een pet scheef op het hoofd gooide ze op een stapel. Bijna niemand zag dat de verflaag op de stoelpoten beschadigd raakte. Zij zag het wel en het deerde haar niet. Om haar heen dansten meer en meer mensen op muziek die ze nog nooit had gehoord. Kousen en broekspijpen raakten bespikkeld met de modder die opspatte van de vochtige grond.
Op het ogenblik dat de muzikanten even pauzeerden om op adem te komen en de gasten elkaars glazen rond lieten gaan, trok ze zich terug uit het schouwspel. Niet om naar haar dagelijkse bestaan terug te keren en de dag onder ogen te zien. Het was een veel voorkomende vergissing om te denken dat de modellen daaraan een ontsnapping boden. Nee. Ze keek nog eens, nu van een afstand, naar het roerige tafereel en wist dat wat ze zag geen verbeelding was.
Ze stond op en liet de miniatuur achter op de tafel in de ochtendschemering. Ze deed het licht uit in de hal en liep de trappen op naar boven. Ze cirkelde tot ze op de bovenste verdieping aankwam en betrad de hemelkamer. Daar toetste ze op de schakelaar een code in en in een rustig tempo schoof het dakraam opzij. Ze duwde de tafel naar de muur, klom erbovenop en trok zichzelf aan de rand van het raamkozijn omhoog. Nu klauterde ze op het dak en keek uit over het stadssilhouet dat zich oranje voor haar uitstrekte. In de verte hoorde ze een zweem muziek. Ze ging op weg.

© Hester van Gent

Hester van Gent schrijft en is stedenbouwkundige en redacteur. Haar essays verschenen onder meer in de Nederlandse Boekengids en literair tijdschrift Extaze.