hechting (hoeft niet in massief hout)
De borduurranden van de matrasbeschermer laten sporen na op mijn wang. Een vage impressie van kelkbladeren. Bij dageraad verwelken de striemen en houdt het gemis van lichamen op. De dienstmeiden wisselen elkaar af, ik ken hen niet bij naam maar onthoud hoe ze mij omhelzen. Er zijn armen die na een tijdje beven, er zijn schoten die weten hoe ze langdurig een pasgeborene moeten dragen. Het wentelen stopt als een oorschelp compleet omhuld is in een huidplooi. Ik neem de buitenwereld waar met slechts één oor, het andere probeert tussen de verschillende hartslagen een moederhart te herkennen.
Wanneer ik de wereld verken, zijn het de beperkingen die me bijblijven. De eerste grens die ik aftastte, was een vlies dat zich soepel kon rekken. Nu is er een nieuwe grens opgetrokken, een borstwering met afgeslepen hoektanden. Voortaan lig ik in de onderkaak van een wieg. Daar moet ook het lichte knarsen vandaan komen. De wereld wordt niet langer gefilterd door vocht. In een ruimte hiernaast rust moeder, begrijp ik ondertussen. Ze is nog steeds dichtbij, maar niet meer zoals toen mijn groeiende ledematen in haar buik werden gewiegd. Misschien leeft moeder ondergedompeld in haar kamer en moeten daarom de deuren dicht blijven zodat er geen water kan ontsnappen. Soms, over de schouders van een dienstmeid, zoek ik naar natte voetafdrukken op de zwarte vlakken van de tegelvloer.
De dienstmeiden ruiken alsof ze allemaal ontwaken onder hetzelfde laken. Als mijn vader zich buigt over de wieg dan word ik overvallen door geuren die van elders komen. Dit huis en alle bewoners maken hem rusteloos. Nog altijd proberen de dienstmeiden de krassen weg te boenen van een namiddag waarop hij stoelen, tafels en banken verschoof. Aan de nervositeit kwam een einde toen hij besefte dat hij in tegenstelling tot de meubels gewoon naar buiten kon vluchten als hij het gesnik van mijn moeder niet meer wou horen.
Ik weet niet of mijn moeder en ik ’s nachts huilen om dezelfde redenen. Altijd wanneer ik mijn ogen sluit komen goden en zeewezens tot leven. Ze nemen me op sleeptouw zonder te zeggen waarheen. Onder mijn navel neemt de druk toe. Ik ontwaak de volgende ochtend in een plas.
De dienstmeiden komen binnen, vangen in stilte hun taken aan. Eentje haalt een nieuwe matrasbeschermer, een andere neemt mij op, de oudste zet het raam open. We verlaten deze te zware wieg. Ik hoop dat op een ochtend mijn moeder haar bed uit komt en dat opstaan de ochtenden erna ook lukt. Er sleept iets in haar zoals de logheid van dit ebbenhouten gevaarte. Hoe hard je ook met een hand of voet duwt, na enkele zwaaien wordt de schommelbeweging alweer ingehaald door de stilstand. De dienstmeiden brengen me naar de achtertuin. Ze knopen een linnen doek aan een tak en met hun ruggen leunend tegen de brede stam, blijven ze over me waken, het wiegen laten ze over aan de wind.