Haan
Mijn armen bezwijken bijna onder het gewicht van mijn pofmouwen, maar ik hou mijn slapende hand stevig op Clara’s warme borst. Ze staat muisstil in haar bloedrode jurk. Het is gek om haar niet wild rennend in haar stoffen schort te zien, terwijl ze straatkippen achter zich aan heeft. Haar hart klopt opgefokt. Stil, denk ik iedere keer.
Niemand weet ervan, alleen wij en hij. En Carolus. Die stootte een kreet uit, toen ik vandaag voor dag en dauw door het achterpoortje wegsloop. Ik siste naar hem: “Hou je bek.” En dat deed hij, die volgzame haan.
Mijn hoofd tolt van de honger, maar ik zou iedere gebraden kip afslaan om hier nog uren te mogen staan, naast Clara. Ik zie hoe hij ruw de verf mengt, alsof hij de wereld opnieuw schept, op zijn palet. Ik kan niet geloven dat hij ons wil schilderen, twee meisjes samen. Hij heeft ons toch gezien bij de mesthoop, die avond. Hoe we ongemakkelijk onze jurken dichtknoopten.
Hij heeft ons niet kreupel geslagen. Hij zei helemaal niks. Als een jongetje begon hij beetjes mest in een potje te lepelen. Waarschijnlijk was hij gefascineerd door de kleur. Clara fluisterde: “Pst, hij is het.” Ze tikte hem brutaal op de schouder: “Zijn wij het waard om geschilderd te worden?” Zijn lippen gingen geamuseerd van elkaar. Als datzelfde jongetje knikte hij, en het voelde alsof hij ons geheim naar zijn eigen schouders overtilde.
En waarom zou hij dat doen, de grote schilder?