‘Ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede. Heb ik daarvoor zo hard gewerkt?’
Ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede. Wacht even, dacht ik, en eigenlijk dacht ik niet want het was vooral een emotie die opkwam: woede. Ik was woedend. Mijn boosheid ging twee kanten op. Enerzijds: ik? Arm? Ik ben nooit écht arm geweest. Ik ken verhalen waar je nekharen van overeind gaan staan, maar zelf had ik elke avond te eten. Kan ik wel zo genoemd worden, ervaringsdeskundige?
En aan de andere kant: heb ik daarvoor zo hard gewerkt? Hebben mijn ouders daarvoor zo hard gewerkt? Heb ik daarvoor zo hard mijn best gedaan, zo goed gekeken naar wat mensen droegen en hoe ze praatten en wat ze hadden gelezen en wat zij wisten dat ik niet wist, allemaal om dan hier te zijn en toch ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede te zijn? ‘Ik kom uit de goot, inderdaad, ook al ben ik daar nog steeds.’ Het was dus geen toeval dat ik naar die muzieklijst luisterde van tijdens De daden. Ik was woedend en ik had behoefte aan teksten waarin die woede een gegeven is. Tijdens dit alles was er was één zin die ik tegen mezelf bleef herhalen in die woede, een die ik almaar, ook hier, wilde uitspreken: ik bén niet arm. Ík ben níét arm.
Vanwaar die behoefte te benadrukken dat ik niet arm ben? Vanwaar die razernij? In zijn introductie tot Het DNA van kinderarmoede benoemt Noël Slangen de negatieve energie die gepaard gaat met armoede: dat gaat niet alleen om de constante stress waar het mee gepaard gaat, maar ook om boosheid. De onrechtvaardigheid van armoede zorgt voor woede, goed. Ook aan de grondslag van woede ligt de schaamte. Hier in Vlaanderen heeft u Amir Bachrouri, in Nederland is er Milio van der Kamp die over zijn jeugd in armoede schreef. Hij benadrukt hoe weinig wij weten van de armoede van anderen, vanwege de enorme schaamte die ermee gepaard gaat: veel van zijn vrienden van de universiteit wisten niet wat er ondertussen in zijn ouderlijk huis gaande was. Wie opgroeit in de onderklasse moet heel veel doen om te assimileren in die nieuwe wereld, die van de hoogopgeleiden. Uit de debuutroman Assembly van Natasha Brown: Be the best. Work harder, work smarter. Exceed every expectation. But also, be invisible, imperceptible. Don’t make anyone uncomfortable. Don’t inconvenience. Exist in the negative only, the space around. Do not insert yourself into the main narrative. Go unnoticed. Become the air.
Dus misschien was ik daarom zo boos om dat woord ervaringsdeskundige: ik voelde me betrapt.
Schaamte is ook een groot thema in het werk van de u bekende schrijver Édouard Louis. Hij schreef nu vier boeken over opgroeien in armoede, en op het laatste schrijft hij op de achterflap dat zijn literaire succes ertoe leidde dat hij nog maar een ding wilde: in een gat gaan liggen en verdwijnen.
En het is daarom dat ik mij afvraag wat er na de woede komt. Ik schreef De daden in een soort razernij, en tegen het einde, toen het boek bijna uitkwam, was ik uitgeput. Na woede volgt ofwel nog meer woede, of lethargie. Ik had alles gegeven aan een boek. Maar het enige wat ik wilde was de situatie beter maken voor mijn familie. Het boek was er, ik zag dat het de situatie van mijn familie niet verbeterde, werd soms weer woedend, soms hopeloos, wilde soms ook gewoon in een gat gaan liggen. Woede is onproductief: zelf raak je uitgeput, en een ander stoot je ermee af. Met razende woede maak je mensen bang, en wie bang is komt niet in actie: die trekt zich juist terug.