Nieuw Geluid op het non-fictieboekenfestival FAAR

‘Ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede. Ik?’

door Anne Schepers

Datum 18 maart 2024
Alles over Nieuw Geluid

Tijdens het non-fictieboekenfestival FAAR had Nieuw Geluid-deelnemer Anne Schepers de eer om het panelgesprek Het DNA van kinderarmoede te openen. Dat ze zichzelf voor dit programma zag aangekondigd zag als ‘ervaringsdeskundige’ maakte haar echter woedend. ‘Heb ik daarvoor zo hard mijn best gedaan?’ Een column over de kanten die haar woede opging, wat dat over armoede zegt en de zoektocht naar een nieuw narratief.

Op mijn telefoon heb ik een speciale muzieklijst met nummers die ik veel luisterde terwijl ik De daden schreef, mijn debuutroman over opgroeien in een wijk aan de rand van Rotterdam. Er staat veel Nederlandse rap in, ook Vlaamse en Franse. De meeste nummers komen van de eerste albums van de rappers, harde muziek. Ze hebben het net gemaakt in de muziekwereld, maar ze zijn er nog niet.   

Sinds het boek uitkwam heb ik niet meer naar die muzieklijst geluisterd. Tot vorige week. Ik was onderweg naar de supermarkt en net toen ik naar binnen wilde lopen kwam er een stukje voorbij dat vaak in mijn hoofd gezeten heeft. Het is een heel vrolijk nummer, maar dit keer schoten de tranen in mijn ogen. Het is uit het liedje On my way van Frenna en de volgende tekst wordt gezongen: ‘ik kom uit de goot, inderdaad, ook al ben ik daar nog steeds.’ 

Er moet mij iets van het hart. In aanloop naar dit panelgesprek dook ik terug in het thema kinderarmoede. Ik vind het een van de belangrijkste dingen waarover we kunnen praten, zoals ook Soedan, Gaza, Congo belangrijke en onderbelichte onderwerpen zijn. Dus ik ging terug het thema in, kinderarmoede. Ik dacht aan persoonlijke anekdotes die ik hier zou kunnen vertellen, uit mijn eigen jeugd of uit het heden van mijn familie. En ik las de aankondigingstekst voor dit gesprek en daarin stond ik als volgt aangeduid: ervaringsdeskundige. 

‘Ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede. Heb ik daarvoor zo hard gewerkt?’

Ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede. Wacht even, dacht ik, en eigenlijk dacht ik niet want het was vooral een emotie die opkwam: woede. Ik was woedend. Mijn boosheid ging twee kanten op. Enerzijds: ik? Arm? Ik ben nooit écht arm geweest. Ik ken verhalen waar je nekharen van overeind gaan staan, maar zelf had ik elke avond te eten. Kan ik wel zo genoemd worden, ervaringsdeskundige?  

En aan de andere kant: heb ik daarvoor zo hard gewerkt? Hebben mijn ouders daarvoor zo hard gewerkt? Heb ik daarvoor zo hard mijn best gedaan, zo goed gekeken naar wat mensen droegen en hoe ze praatten en wat ze hadden gelezen en wat zij wisten dat ik niet wist, allemaal om dan hier te zijn en toch ervaringsdeskundige op het gebied van kinderarmoede te zijn? ‘Ik kom uit de goot, inderdaad, ook al ben ik daar nog steeds.’ Het was dus geen toeval dat ik naar die muzieklijst luisterde van tijdens De daden. Ik was woedend en ik had behoefte aan teksten waarin die woede een gegeven is. Tijdens dit alles was er was één zin die ik tegen mezelf bleef herhalen in die woede, een die ik almaar, ook hier, wilde uitspreken: ik bén niet arm. Ík ben níét arm. 

Vanwaar die behoefte te benadrukken dat ik niet arm ben? Vanwaar die razernij? In zijn introductie tot Het DNA van kinderarmoede benoemt Noël Slangen de negatieve energie die gepaard gaat met armoede: dat gaat niet alleen om de constante stress waar het mee gepaard gaat, maar ook om boosheid. De onrechtvaardigheid van armoede zorgt voor woede, goed. Ook aan de grondslag van woede ligt de schaamte. Hier in Vlaanderen heeft u Amir Bachrouri, in Nederland is er Milio van der Kamp die over zijn jeugd in armoede schreef. Hij benadrukt hoe weinig wij weten van de armoede van anderen, vanwege de enorme schaamte die ermee gepaard gaat: veel van zijn vrienden van de universiteit wisten niet wat er ondertussen in zijn ouderlijk huis gaande was. Wie opgroeit in de onderklasse moet heel veel doen om te assimileren in die nieuwe wereld, die van de hoogopgeleiden. Uit de debuutroman Assembly van Natasha Brown: Be the best. Work harder, work smarter.  Exceed every expectation. But also, be invisible, imperceptible. Don’t make anyone uncomfortable. Don’t inconvenience. Exist in the negative only, the space around. Do not insert yourself into the main narrative. Go unnoticed. Become the air.  

Dus misschien was ik daarom zo boos om dat woord ervaringsdeskundige: ik voelde me betrapt.  

Schaamte is ook een groot thema in het werk van de u bekende schrijver Édouard Louis. Hij schreef nu vier boeken over opgroeien in armoede, en op het laatste schrijft hij op de achterflap dat zijn literaire succes ertoe leidde dat hij nog maar een ding wilde: in een gat gaan liggen en verdwijnen. 

En het is daarom dat ik mij afvraag wat er na de woede komt. Ik schreef De daden in een soort razernij, en tegen het einde, toen het boek bijna uitkwam, was ik uitgeput. Na woede volgt ofwel nog meer woede, of lethargie. Ik had alles gegeven aan een boek. Maar het enige wat ik wilde was de situatie beter maken voor mijn familie. Het boek was er, ik zag dat het de situatie van mijn familie niet verbeterde, werd soms weer woedend, soms hopeloos, wilde soms ook gewoon in een gat gaan liggen. Woede is onproductief: zelf raak je uitgeput, en een ander stoot je ermee af. Met razende woede maak je mensen bang, en wie bang is komt niet in actie: die trekt zich juist terug. 

De taal van de onderklasse en de zoektocht naar een nieuw narratief

Ik denk daarnaast dat razende woede een emotie is die vaak de onderklasse wordt verweten. De daden gaat over het moment dat er een asielzoekerscentrum naar de wijk in Rotterdam zou komen en de buurtbewoners wilden dat liever niet. Een vrouw die ik voor het boek interviewde gaf me een uitgeprinte e-mail die haar man naar de burgemeester had geschreven, ik heb die e-mail nog steeds. Daarin zet de man naar zijn idee rustig uiteen dat er al genoeg problemen zijn in de wijk, en een azc de situatie niet zal verbeteren. Het antwoord van de medewerker van de burgemeester laat zich samenvatten als: wees toch niet zo’n racist. En dat alleen omdat de taal anders is. Wij leren formeel briefschrijven op de middelbare school, we moeten ons ervan bewust zijn dat dit codes zijn die zijn voorbehouden aan mensen die hoger onderwijs volgen. 

Taal is ten opzichte van de onderklasse een heel krachtig middel. Als we kijken naar hoe we over armoede spreken, is dat als volgt: mensen die in armoede leven zijn of héél zielig, of irrationeel en gek. Ik spreek vaak over mijn oude wereld, waar ik vandaan kom, en mijn nieuwe wereld, waar ik nu in leef. Als het om mijn familie gaat, vraag ik me vaak af of ik wel wil dat mijn nichtjes en neefjes dezelfde weg afleggen als ik, of ze in die nieuwe wereld terecht moeten komen: een waarin je alleen maar afstand neemt van je oude wereld, in plaats van dat je de problemen van je familie kunt oplossen of verzachten.  

Ik probeer van mijn woede af te komen door te geloven dat we tot een nieuw narratief rondom de onderklasse, kinderarmoede, armoede in het algemeen kunnen komen. Een waarin de aanwezigheid van mijn nichtjes en neefjes in het publieke debat een gegeven is, niet iets dat bevochten moet worden. Een waarin de woede kan worden omgezet in actie, waarin het woord ervaringsdeskundige niet zoveel emotie voelt, waarin het geld gaat naar de mensen die het nodig hebben. Een narratief vrij van schaamte en woede, dat juist wel aanzet tot actie, doordat het ons hoop geeft.  

Anne Schepers sprak deze column uit tijdens het panelgesprek Het DNA van kinderarmoede op 9 maart 2024 tijdens FAAR. [Foto: ©Nick Decombel Fotografie]