Een vrouw
Ik ben geportretteerd en het doek heet ‘Portret van een vrouw’. Ik vraag mij af of het zo is genoemd omdat het een mooie titel is of omdat ze mijn naam vergeten zijn, of in elk geval in de war zijn over welke naam de mijne is. Ik ben een vrouw. Een gezicht in dunne verf.
[Teken een realistische perzik en gum hem vaal. Een zachte vrouwenhuid. Schets er twee amandelvormige ogen in, een smalle, rechte neus en een paar lippen. Volle lippen, maar niet te vol. Lippen net iets rozer dan de gezonde blos op haar wangen. Laat er wat ruimte tussen, dat staat comfortabel. Houd het hoofd klein, besteed genoeg aandacht aan de details, vergeet harde lijnen. Het gaat hier om een verfijnd gezicht.]
Mijn hoofd is te klein voor het kostuum dat ik draag en het glimt. Ik kan niet anders dan denken aan een deurknop of het kopje op en schotel. Beide dienen de handen die hen aanraken, door die aanraking krijgen ze betekenis. Het porselein van de hertog kan hetzelfde zijn als dat van mij, toch is het meer waard.
[Plaats de handen in haar schoot en teken de schouders net niet recht. Zo zit ze goed, precies tussen formeel en informeel in. Noem het: mysterieuze toegankelijkheid. Laat haar de toeschouwer aankijken. Kwetsbaar, niet bang. Laat de ogen voor haar spreken.]
‘Och kijk nou naar dit werk. Zo een mooie vrouw en wat een kledij. Ze is vast een rijke man gehuwd, moet je die kraag zien. Ik denk niet dat het lekker zit, maar het staat haar des te mooier. En zie dat borduurwerk op haar jurk. Het lijkt bijna van zijde te zijn gemaakt. Het zal door de schaduw komen. Die laat haar gezicht ook zo goed uitkomen. Het is een prachtige vrouw.’