De zee is een buiging van een overeind komend lichaam
De zee is een buiging van een overeind komend lichaam. Geketend in zijn spanten drijft het schip, demonstreert de diepte door zijn omvang. Witte mannen staan op het dek, leggen hun handen voldaan op de reling en rijgen hebzuchtig de zee aan zwarte lichamen. Het anker ligt trekkend op de bodem. Vloeien hebben zich ingegraven, de stalen ketting staat strak en een golf is een mens die uit een mens durft te kruipen. Het witte schuim achterlatend.
De duingrens. Ondanks de wind ruikt het naar brandende sigaren. Broekspijpen van witte mannen wapperen losjes om hun scheenbenen, het zand stuift op en verzamelt zich in de opgerolde zomen. De korrels tegen enkels voelen aan als een aanraking van werkende handen. De mannen zitten aan een grote tafel, fronsen regelmatig. Het zout op hun gezichten, het samentrekken ervan en het demonische lachen. Ze nemen het brandende zand mee naar bed. Daar liggen ze. Witte mannen slapen en witte vrouwen kijken naar hoe hun witte mannen slapen. Stichten een kasteel onder hun kussen waarin ze sterkedrank en een moordzaak verdoezelen, zwarte lichamen opbergen onder witte stemmen. Fluitend het kwaad in de ochtendlucht verspreiden door wakker te worden en hun uniform weer aan te trekken.
Een golf spoelt aan op de kust.
Een zwarte vrouw hijst zichzelf uit het water en loopt het strand op.
Een zwarte man hijst zichzelf uit het water en loopt het strand op.
Een plek voorbij de duingrens, naar de bergen, dood werk en geroep: ren harder. Een werkleger wordt gebouwd. Witte mannen lachen. Wachten terwijl ze slaperig naar een heuveltop staren. Commanderen de dood, hun tenen drukken niet in de aarde. Zwarte mannen en vrouwen graven een vruchtbaar land. Witte mannen roepen: werk harder. Het zweet droogt op. De bewegingen van zwarte vrouwen en mannen worden krampachtig. Zakken door hun knieën op het land dat zij hebben ontgonnen en nog steeds wit is. Dans harder.
Een volgende golf spoelt aan op de kust.
Een zwarte man hijst zichzelf uit het water en loopt het strand op.
Een zwarte vrouw hijst zichzelf uit het water en loopt het strand op.
Het zand blijft aan de onderkant van hun voeten plakken. In elkaars oren hijgen ze naar de eerste duinheuvel. Golven breken harder op de kust in de nacht. Leggen zich neer op het gras met hun rug naar de hemel en kijken naar de hutten. Hoe witte mannen slapen en witte vrouwen kijken naar hoe hun witte mannen slapen. Verderop loopt een zwarte vrouw de berg op, steekt haar hand uit, raakt de lucht aan als de mast van een schip waarop uitkijkers zich hebben gepositioneerd om de richting aan te geven. En het waait hard! Het gehijg in de duinen, op het strand en aan de voet van de berg. Rennend komen ze dichterbij, bedenken een wapen.