De pornografische ritmes van de Sacre
Het was 29 mei 1913 en bijna 30 graden. Buiten, voor het Théâtre des Champs-Élysées aan de dure Avenue Montaigne in het achtste arondissement, verzamelden zich de eerste bezoekers – iedereen op zijn best gekleed. Het leek alsof de halve culturele elite van Parijs zich deze avond had gemeld. Kunstenaars waren er. Schrijvers als Jean Cocteau en Gertrude Stein, componist Maurice Ravel. Het theater – massief en grijzig vanaf de straat gezien, vanbinnen een en al art nouveau – was nog geen twee maanden open, maar vanavond zou het pas echt worden ingewijd. Het gerucht ging dat een nieuw stuk dat op het programma stond weleens voor grote opschudding zou kunnen zorgen.
Dat gerucht was de wereld in geholpen door de impresario: de Rus Sergej Djagilev (1872-1929). Hij was in 1907 in Parijs neergestreken. Rusland en Frankrijk hadden in de afgelopen jaren de banden aangehaald en er was een intensieve culturele uitwisseling ontstaan. Debussy was zelfs in Rusland geweest en was onder de indruk geraakt van Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908), een van de toonaangevende Russische componisten, die ook op de bewondering van Ravel kon rekenen. In Parijs manifesteerde Djagilev zich als een soort cultureel ambassadeur voor zijn land. Hij organiseerde concerten met Russische muziek en schakelde later over op balletten. Er ontstond een ware Rusland-hype.
Djagilev – flamboyant en bazig, snor tot aan de hoeken van zijn mond – had bovendien oog voor talent. In 1910 had hij voor een van zijn ballets russes een jonge componist gestrikt die luisterde naar de naam Igor Stravinsky (1882-1971) – een ambitieuze, stijlvolle jongeman, nazaat van Poolse grondbezitters. Hij zag er onberispelijk uit: zijn zwarte haren waren in een kaarsrechte scheiding over zijn schedel gekamd. Hij was galant, maar zijn humor kon dodelijk zijn. Zijn vader had als operazanger in Sint-Petersburg met tal van bekende componisten gewerkt. Ook met Rimski-Korsakov, die Igor als student aannam.
Toen Djagilev Stravinsky vroeg om de muziek voor De vuurvogel (L’oiseau de feu) te componeren, was hij nog nauwelijks bekend, maar het ballet, dat in 1910 in première ging, zorgde ervoor dat iedereen in de muziekwereld op slag wist wie hij was: alles was zinderend aan dit stuk. Zijn volgende werk, Petroesjka (1912), gebaseerd op een Russisch poppenspel, was ook al een sensatie. Het volgende werk moest dat succes zien te overtreffen.
Dat deed het ook. Maar niet direct.
Toen Stravinsky achter de piano kroop om zijn nieuwste compositie voor te spelen, zou zelfs Djagilev zich hebben afgevraagd of het allemaal niet te heftig was. Le sacre du printemps (het lenteoffer) gaat over een heidens offerritueel – een meisje wordt uitgekozen om zich dood te dansen. De muziek is rauw, extreem en dissonant. Het repetitieproces verliep stroef. Musici vroegen zich af of er geen fouten in hun partij stonden: het leek wel alsof hij soms twee akkoorden over elkaar had gelegd. Er waren zeventien orkestrepetities nodig voor het eindelijk acceptabel klonk.
Het publiek in het theater aan de Avenue Montaigne heeft genoten van een voorprogramma: Les Sylphides, een ballet gebaseerd op muziek van Frédéric Chopin. Maar dan begint het. Er klinkt een onwerkelijk hoog spelende fagot. Al snel ontspoort de muziek. Er volgen exotische, haast pornografische ritmes van beukende akkoordblokken. De accenten in dit deeltje (Augures printaniers – voortekenen van de lente) lijken willekeurig geplaatst. Het doet denken aan een martelmethode waarbij het slachtoffer wel weet dat hij geslagen zal worden, maar geen idee heeft wanneer.
Bij een deel van het publiek valt de Sacre niet in de smaak. Er wordt gelachen, er wordt geroepen en zelfs met dingen gegooid. Er breken opstootjes uit tussen voor- en tegenstanders. Even wordt het orkest zelfs door de concertgangers overstemd. De dansers krijgen vanuit de coulissen aanwijzingen omdat de muziek nauwelijks meer te horen is. Op de achtergrond woedt een klassenoorlog: het is de bohemien tegen de goed gecoiffeerde dames en heren uit het nog duurdere zestiende arrondissement. Het fonkelnieuwe theater verandert in een arena waar progressieve kunstminnaars tegenover een conservatieve elite staan. Die laatste ziet in dit ballet niets anders dan een daad van blasfemie.
De criticus van Le Figaro beschreef de Sacre als barbarij. Maar nog geen tien jaar later werd het stuk beschouwd als kantelmoment in de muziekgeschiedenis, als startschot voor een generatie componisten om de grenzen open te breken.