Schrijfresidentie Parijs 2016

De ontdekking van kleur

door Merlijn Kerkhof

Datum 3 april 2017

Merlijn Kerkhof ging met deBuren naar Parijs tijdens de schrijfresidentie in 2016. Hij dook de rijke muziekgeschiedenis van de stad in en putte daaruit inspiratie voor zijn debuut Alles begint bij Bach.'Wie wil weten wat met kleur in muziek wordt bedoeld, moet de Daphnis draaien: de mooiste regenboog ooit gecomponeerd.'

De ontdekking van kleur

Ik vraag me weleens af of er een speciaal stofje in het drinkwater zat, in het Parijs van de late negentiende eeuw. Het is nauwelijks te bevatten hoeveel waanzinnig goede en vernieuwende kunst en literatuur daarvandaan kwam. Parijs was de absolute hoofdstad van de kunsten en werd rond 1900 ook de hoofdstad van de muziek. Het was de tijd van Erik Satie, Claude Debussy en Maurice Ravel.

Parijs was uitgegroeid tot metropool. Rond 1900 woonden er met de voorsteden erbij ongeveer vier miljoen mensen. Zeker tijdens het Belle Époque, de vredige periode tussen de Frans-Pruisische Oorlog en het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914, was Parijs welvarend. Maar waarom nou juist in deze stad talloze kunstrichtingen ontstonden – het realisme, het naturalisme in de literatuur, het impressionisme – en niet in een andere miljoenenstad, zoals Londen?

Misschien heeft het te maken met de revolutionaire traditie. In Frankrijk was er zo eens in de twintig, dertig jaar wel een grote omwenteling en werd het land door een andere despoot geregeerd. In 1848 was Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte (1808-1873) president geworden, maar net als zijn oom Napoleon slaagde hij erin zich de absolute macht toe te eigenen. Hij liet zich tot keizer kronen.

Onder deze Napoleon III maakte Parijs zelf ook een revolutie door. De keizer liet de stedenbouwkundige Georges-Eugène Haussmann een plan maken om de stad te vernieuwen. Er kwam een netwerk van twaalf brede avenues die naar de Arc de Triomphe leiden. Het overgrote deel van de middeleeuwse stad moest voor zijn plannen wijken. Componisten als Satie en Debussy leefden dus in een stad in aanbouw, de vernieuwing was overal om hen heen.

Vanaf 1871 werd die vernieuwing ook noodzakelijk. Pruisen had Frankrijk in 1870 de oorlog verklaard en walste over de Franse troepen heen – het tijdperk-Napoleon III was ten einde. Bij het beleg van Parijs (tot eind januari 1871) was de stad gehavend; er was voedselschaarste geweest en Parijzenaars hadden ratten moeten eten. Dat leidde tot een sterk anti-Duits sentiment. De Fransen hadden in de afgelopen jaren de Duitse muziektraditie omarmd, ze hadden Beethoven bewierookt en jonge componisten waren in de ban geraakt van Wagner. Wat moesten ze nu?

Componisten besloten zich collectief van de Duitsers af te keren. In 1871 werd de Société Nationale de Musique opgericht. Het doel was het promoten van de eigen, unieke Franse muziek: de Ars gallica. De Franse toonkunst zou zich moeten onderscheiden van die van de ernstige, op vorm en retoriek kickende Germanen. Er moest een volwaardig antwoord komen op de Duitse orkestmuziek. Camille Saint-Saëns (1835-1921), van Het carnaval der dieren en de Danse macabre, was een van de oprichters. Ook Gabriel Fauré (1845-1924), van het Requiem, de operagigant Jules Massenet (1842-1912) en de uit Luik afkomstige César Franck (1822-1890) behoorden tot de vroege leden.

Erik Satie (Wikicommons)

Het leverde prachtige muziek op, maar was dit nou echt radicaal anders? Nee. De echte revolutionairen kwamen een dikke generatie later pas. En de revolutionair onder die revolutionairen was Erik Satie (1866-1925).

Satie was een drop-out van het conservatorium die zijn geld verdiende als pianist in een nachtclub in Montmartre, the place to be voor de bohemiens. De absint drinkende excentriekeling met sik en bolhoed begon muziek te schrijven die heel eenvoudig is, maar waaraan iets ontbreekt: richting. Zijn muziek is statisch, alsof hij tijdens een stuk op de pauzeknop drukt, even vooruitspoelt en dan verdergaat. Als je zijn Sarabandes hoort (een sarabande is van oorsprong een barokke dans), is het moeilijk voorstelbaar dat die uit 1887 komen, zo modern klinken ze. De meeste van zijn tijdgenoten begrepen er maar weinig van.

Zijn bekendste stukken zijn de Trois Gymnopédies, die een jaar later verschenen. Een ‘gymnopédie’ (een pseudoklassieke fantasienaam) is bij Satie een soort minimalistisch walsje, maar dan zonder ontwikkeling of variatie. Luister naar de eerste: in de eerste achttien maten gebruikt hij maar zes noten.

Satie is in de late twintigste eeuw eindeloos gekopieerd, waardoor we zijn stukken nu weleens aanhoren voor liftmuziek; klanken die niet bedoeld zijn om je aandacht te trekken, maar ongemerkt bijdragen aan de sfeer. We moeten niet vergeten dat wat hij deed in zijn tijd juist radicaal was.

Hij maakte nog wel gekkere dingen dan de Gymnopédies. Satie sloot zich in de jaren tien van de twintigste eeuw aan bij de kunstenaarsbeweging dada. De dadaïsten kwamen met absurde manifestaties en readymades, alledaagse objecten die tot kunst werden verheven (denk aan het urinoir van Marcel Duchamp). In het ballet Parade (1917), met decor en kostuums van Pablo Picasso, maakte hij gebruik van wel heel bijzondere instrumenten: een pistool en een typemachine.

Kostuum voor Parade ontworpen door Picasso

En dan is er nog die raadselachtige pianocompositie genaamd Vexations. In dat stuk geeft hij een thema zonder maatstrepen waarbij hij de suggestie wekt dat het 840 keer (!) achter elkaar moet worden gespeeld. Een uitvoering in New York in 1963 zou volgens de overlevering meer dan 18 uur hebben geduurd.

Satie zou misschien nooit serieus genomen zijn als hij niet ‘ontdekt’ was door Claude Debussy (1862-1918), een prijswinnende componist die wel door de gevestigde orde werd bejubeld. Dat hij zich door Satie liet beïnvloeden, wekte verbazing. Wat moest zo’n talent nou met een cafépianist?

Claude Debussy (Wikicommons)

Ook de muziek van Debussy onttrekt zich aan de harmonische regeltjes. Dat had niet alleen te maken met zijn zielsverwant, maar evengoed met een ontdekking die hij in 1889 deed. Hij bezocht de wereldtentoonstelling in Parijs, het evenement waarvoor de Eiffeltoren was gebouwd. De tentoonstelling trok in een halfjaar maar liefst 32 miljoen bezoekers. Een van de grootste attracties was de village nègre waar ‘inheemsen’ werden tentoongesteld. Maar de wereldtentoonstelling liet ook mooie dingen zien – en horen. Debussy luisterde er naar een Vietnamees ensemble en een Javaans gamelanorkest: een groep muzikanten met vooral slaginstrumenten. Ook de gamelanmuziek heeft geen ‘richting’, maar wel intrigerende ritmes. Hij raakte gefascineerd door de klankbedden, door de ‘toonladder’ van vijf tonen die hij erin herkende. Die zou hij nog vaak gebruiken.

Debussy werd in verband gebracht met het impressionisme, overigens tegen zijn zin, de beweging van kunstenaars die de werking van licht onderzochten. Dat lag vooral aan de titels die hij zijn stukken gaf. Steeds roepen ze een beeld op. Reflets dans l’eau (1905, weerspiegelingen in het water) of La cathédrale engloutie (1910, de verzonken kathedraal) zijn een paar van zijn bekendste pianowerken. Debussy’s magnum opus voor orkest is La mer (1905, de zee). Het is geen symfonie: hij sprak van trois esquisses symphoniques. Schetsen. Alsof hij zelf een beeldend kunstenaar was.

Op de schilderijen van de impressionisten spat de kleur er vaak vanaf. Ook Debussy’s muziek wordt vaak kleurrijk genoemd. ‘Klankkleur’ is een synoniem voor ‘timbre’. Een c klinkt op een baritonsaxofoon anders dan op een cello – de klankkleur is het verschil. ‘Kleurrijk’ slaat dus heel vaak op instrumentatie, waar de Fransen aangevoerd door Debussy steeds meer mee speelden. Zoals een schilder op zijn palet kleuren mengde, mengde de componist klankkleuren.

Een componist die daarin nog veel verder ging, die nog kleurrijker componeerde, was Maurice Ravel (1875-1937).
Ravel – afkomstig uit de Franse Pyreneeën, zoon van een Baskische moeder en een Zwitserse vader – was een leerling van Fauré, al lijkt zijn muziek op het eerste gehoor nauwer verwant aan die van Debussy. De Rapsodie espagnole (1908), een verklanking van Spanje, zorgde ervoor dat hij in het buitenland bekend werd. Ook hij moet zich als een soort schilder hebben gezien. Toen hij in 1911 door het Britse blad The Musical Leader werd geïnterviewd over de Franse muziekcultuur, zei hij: ‘De Fransen werken vandaag met kleine doeken, maar iedere streek van de kwast is van vitaal belang.’

Maurice Ravel (Wikicommons)

Ravels meesterproef was de balletmuziek voor het Oud-Griekse liefdesverhaal Daphnis et Chloé (1912). Het was met een speelduur van ongeveer een uur zijn langste orkestwerk. Zelf vond hij het stuk wat te lang – hij maakte twee suites met de hoogtepunten. Nu weten we beter: Daphnis is te goed om in te korten. Het is ontzettend beeldend, zo verrassend dat je bij iedere sectie opveert. Ravel laat de strijkers zwelgen, schmieren, en laat de koperblazers knorren. Het zit vol slagwerk, vaak subtiel toegepast (castagnettes, xylofoon, een windmachine), maar geen effect is misplaatst. Let ook op het tekstloos zingend en zoemend koor. Het Lever du jour (het aanbreken van de dag), met kirrende vogeltjes en al, is magisch. Wie wil weten wat met kleur in muziek wordt bedoeld, moet de Daphnis draaien: de mooiste regenboog ooit gecomponeerd.

Amper veertig jaar na de oorlog met Pruisen was er in Frankrijk een totaal eigen geluid ontstaan. Het was meer dan een antwoord op de stijve Duitse traditie: het was een lofzang op vernieuwing, het getuigde van een wil tot experiment en het openstaan voor nieuwe invloeden en leverde enkele van de absolute meesterwerken van de klassieke muziek op. Ik weet niet wat er in Parijs uit de kraan kwam, maar het moet op zijn minst toverdrank zijn geweest, vol kleurstoffen.

 

© Marianne Hommersom

Merlijn Kerkhof (1986) is schrijver, was muziekjournalist voor NRC en columnist van nrc.next en schrijft nu voor de Volkskrant. Hij studeerde muziekwetenschap aan de Universiteit Utrecht en journalistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn eerste boek, Alles begint bij Bach, verscheen in september 2016 bij uitgeverij Thomas Rap. In maart 2019 kwam Oude Maasweg kwart voor drie uit. Hij houdt ook van reizen, voetbal en biggetjes en woont in Utrecht.

In Parijs dook Merlijn de klassieke muziekgeschiedenis in. Hij volgde het spoor van Igor Stravinsky en schreef daarover 'De pornografische ritmes van de Sacre'. Ook beschrijft hij de bruisende muziekscene in het Parijs aan het begin van de 20ste eeuw in 'De ontdekking van kleur'. Deze teksten verscheen beiden als hoofdstuk in zijn debuut Alles begint bij Bach.

Meer over de Schrijfresidentie?

Ontdek wie mee ging naar Parijs, lees al hun bijdragen en kom te weten hoe het er achter de schermen aan toe gaat via de reportages.

Alles bekijken