De brief
Een vrouw staat bij het raam in haar nachtjak, en krabt de was van een envelop. Pulkend aan het zegel als aan het korstje van een wond. Heimelijk en een beetje beschaamd. Totdat het loslaat en begint te bloeden.
Dan vouwt de vrouw het papier open en strijkt het glad zoals slagers een mooie ham aaien, met zware polsen en onverwacht teder.
Het is nog vroeg en de hemel buiten lijkt gemaakt van melk en lood. De boten op de gracht drijven niet, maar hangen in het bruine water. Jongens met magere benen dragen grote manden naar de vismarkt.
De brief is geschreven met hanenpoten en een stierennek.
De vrouw glimlacht meewarig en leest, bijna zonder te kijken.
Zachtjes wrijft ze met haar duim over het papier.
De brief is van haar eerste geliefde. Hij schrijft dat hij haar lippen mist. Hij is op reis en drinkt jenever met meisjes zonder schaamte maar hij denkt aan de pigmentvlekken op haar buik. Het krijsen van de meeuwen klinkt hetzelfde in iedere havenstad, vindt hij.
De brief is van haar vader. De zinnen zijn onregelmatig en onaf, precies zoals haar vader spreekt. Meisje van me, ik huilde laatst, je moeder was er ook. Het zijn lieve woorden, de dwaasheid van een oude man. Hij denkt dat het niet lang meer duurt.
De vrouw leest verder met haar ogen dicht.