Schrijfresidentie Parijs 2015

Dérive d'été

door Jolien Paeleman

Datum 3 april 2017

In 2015 ging Jolien Paeleman mee met de schrijfresidentie van deBuren in Parijs. Ze schreef er een essay over haar tocht door Parijs geïnspireerd door het schilderij Dimanche d'été à la Grande Jatte en de schilder daarvan: Georges Seurat.

Er is een eiland van niet meer dan twintig meter breed, l'Île aux Cygnes, dat als een kano door de stroming lijken te glijden. En er is een eiland met de naam 'Grande Jatte'. 'Jatte' betekent 'kom' en is ook visserstaal voor 'sloep', maar dat wist ik niet toen ik als tienjarige het schilderij Dimanche d'été à la Grande Jatte voor het eerst zag, in een prentenboek uit mijn ouders' boekenkast.

Dérive d'été

  dérive (v.): 1. drift; 2. afleiding; 3. kielvlak

Hier zitten schrijven, in Café Les Deux Magots op de Place Saint-Germain-des-Prés, heeft iets grotesks. Dat gevoel wordt nog versterkt door de plaats die ik er uitgekozen heb. Iets haastiger dan nodig is ben ik aan het tafeltje gaan zitten en heb ik mijn handtas neergezet op de stoel naast me. Om uit die handtas een notaboekje op te diepen draai ik een kwartslag, en bemerk ik de twee koperen plaatjes aan de muur achter me. Het ene vermeldt: 'S. De Beauvoir'; het andere, ter hoogte van mijn tafeltje, draagt het opschrift 'J.-P. Sartre'. Boven het plaatje van Simone de Beauvoir hangt een ingelijste foto van haar, schrijvend, zonder Sartre aan haar zij, en gezeten op de stoel waar mijn handtas nu staat. Ik zit op de stoel van Sartre, de man die wellicht verantwoordelijk is voor het grootste aandeel literair toerisme in dit café.

Ik ben niet voor hen naar hier gekomen. Wel voor Walter Benjamin, modern mysticus en Parijsfilosoof. Hier was het dat Benjamin, terwijl hij iets deed waar hij van hield - iemands komst afwachten - overvallen werd door een visionair inzicht. Het nam de vorm aan van wat hij later het diagram van zijn leven zou noemen, en het stond hem zo helder voor ogen dat hij het eenvoudig kon optekenen: een plattegrond van boomstructuren die hem in staat stelde zijn hele levensloop systematisch te traceren tot aan het begin, aan de hand van alle mogelijke relaties met mensen die hij ooit gekend had. Het papier waarop die vertakkingen toen als vanzelf leken te groeien, zou Benjamin later nooit meer terugvinden. Wat hem wel nog restte was het concept van zijn eigen verleden als een doolhof zonder centrum, en de wetenschap dat in dit doolhof de sleutel tot alles verborgen ligt. Ooit voor het grijpen in Les Deux Magots, nu onherroepelijk verloren.

Wat heb ik te maken met deze stad? De plattegrond van mijn leven, als er zoiets waanzinnigs bestaat, zal ik hier niet vinden.

In afwachting van niemands komst drink ik koffie, mij gebracht op een zilveren dienblad, samen met een glas water en een zakje suiker waarop, net als op het koffiekopje, de twee fameuze 'magots' van het café te herkennen zijn: polychrome houten beelden van Chinese magiërs. Hoog op hun houten tronen zijn ze bevestigd aan een pijler in de caféruimte, elk staren ze een andere richting uit. Het logootje toont hen echter als een stel schaakspelers, in profiel, licht voorovergebogen, de neuzen naar elkaar gericht. Zeker, ik zie de gelijkenis met de twee oude heren aan een tafeltje wat verderop. Twee levende magots, beiden in kostuum, de ene draagt een bril met gouden montuur, de ander een gouden horloge. Onverstoorbaar en exclusief eten ze hun peperdure salade, en verzinnen ze voor zichzelf dat het vandaag zondag is. Maar heeft die analogie iets te betekenen? Ik sta op, gris de handtas en het zakje suiker mee, laat Benjamins eeuwige mysterie achter aan het tafeltje van Sartre, beantwoord snel de blik van een blinde Argentijn met labyrintvrees bij het raam (Borges, die had ik bij het binnenkomen wel opgemerkt) en loop naar buiten, het straatlawaai in. Wat heb ik te maken met deze stad? De plattegrond van mijn leven, als er zoiets waanzinnigs bestaat, zal ik hier niet vinden. Trouwens, wie of wat verwachtte ik aan te treffen in dat snobcafé?

Vol eerbied voor het mysterie stelde ik me geen vragen bij de titel, en ik vroeg me evenmin af wie er schuilging achter de naam van de maker, Georges Seurat.

Google maps. Vanaf het café met de houten Chinezen volg ik de Rue Bonaparte tot aan de Seine, met Île de la Cité en Île Saint-Louis zusterlijk naast elkaar. Eilanden. Ik volg de loop van de Seine verder stroomafwaarts: het zijn niet de enige. Allemaal zijn ze door bruggen verbonden met het vasteland. Er is een eiland van niet meer dan twintig meter breed, l'Île aux Cygnes, dat als een kano door de stroming lijken te glijden. En er is een eiland met de naam 'Grande Jatte'. Jatte betekent 'kom' en is ook visserstaal voor 'sloep', maar dat wist ik niet toen ik als tienjarige het schilderij Dimanche d'été à la Grande Jatte voor het eerst zag, in een prentenboek uit mijn ouders' boekenkast. Datzelfde boek zou nog een onbepaald aantal keren opnieuw worden opengeslagen, en hetzelfde schilderij zou er telkens opnieuw uit opdoemen. Vol eerbied voor het mysterie stelde ik me geen vragen bij de titel, en ik vroeg me evenmin af wie er schuilging achter de naam van de maker, Georges Seurat. In mijn hoofd zit 'la Grande Jatte' dus nog steeds, wanneer het plots een eiland in de Seine blijkt te zijn. Ik besluit niet te wachten op de komst van de eerstvolgende zondag, en er de volgende dag al heen te gaan.


***


Ik arriveer in het laatste metrostation van de lijn Pont de Levallois - Gallieni. Bovengronds beland ik tussen hoge kantoortorens uit spiegelglas dat de onmiddellijke omgeving fantasieloos weerkaatst. Het brede trottoir loopt verder waar het ondergrondse treintraject stopt, en dient evenzeer tot niets anders dan een persoon in één rechte lijn van het ene punt naar het andere sturen. In mijn geval: van het metrostation naar het midden van de Pont de Levallois, waar een onopvallende trap naar beneden leidt. Dit is de toegang tot Île de la Jatte. Boven het eiland: een diepblauwe lucht. 'Un ciel caniculaire', de hemel van een hete zomerdag, zo wordt de lucht van Dimanche d'été à la Grande Jatte beschreven in een monografie over Seurat, maar dat het 130 jaar geleden zo warm was als vandaag geloof ik niet. Daarvoor zijn de heren en dames op het schilderij te zwaar gekostumeerd en zijn de dieren op de voorgrond te speels. De vrouwen beschutten zich tegen het felle zonlicht onder hoeden, parasols en boomkruinen om hun blanke voorkomen te bewaren. Een aapje met een bolle rug aan een leiband, een kleine hond die een vlinder najaagt, een meisje met een bos wilde bloemen, een ander meisje met een springtouw, een trompetspeler, bootjes op het water. Ondanks al die vrolijkheid wekte het schilderij een vage weemoed bij me op, toen ik het bestudeerde in de slaapkamer van mijn ouders, met het opengeslagen boek De impressionisten op mijn knieën. Zoals wel vaker in die tijd bracht een vergrootglas raad: punten, korte streepjes, komma's. Bedekt door een dichte nevel van minuscule kleurpartikels, kwam dit schilderij me voor als een kwetsbaar spookbeeld.

Van die kwetsbaarheid is helaas het bewijs geleverd, denk ik als ik aan de noordkant van het eiland de gebetonneerde oever afloop. In de tijd van Seurat was dit een grasveld met bloemen. Wilgen en witte abelen - de peupliers blancs die Seurat hier eindeloos schetste - rezen hier toen op uit de bodem, nu puilen ze met groeipijnen uit een betonnen ondergrond. Hier en daar omsluiten hun stammen zelfs de gietijzeren staven van een afsluiting die nooit verplaatst werd. Honderd meter verder maakt de betonverharding plaats voor een houten pad, geflankeerd door een natuurlijke oevervegetatie. Duidelijk van recente aanleg, net als de bijenkorven verderop in het park, waar een druk groepje zevenjarigen langs geleid wordt door een gids. Ik loop langs informatieborden met reproducties van schilderijen uit de tijd van Seurat, die hier duidelijk niet als enige inspiratie vond. Ook Monet, Van Gogh en Sisley hebben hun ezel neergezet op het eiland, maar met vier panelen is Seurat hier het sterkst vertegenwoordigd. Eén van de panelen toont het schilderij dat me naar hier bracht. De sterk gewijzigde setting, zowel op het eiland als aan de overkant van het water, maakt het haast onmogelijk om de precieze plaats te herkennen waar Seurat heeft postgevat.

Seurat was verder gegaan dan de registratie van licht op doek met behulp van verfpigmenten, hij had ontdekt hoe men kon ‘schilderen met licht'

Hij rekende zichzelf niet tot de impressionisten, maar hield er ook niet van om een pointillist te worden genoemd, omdat het aanstippen van het doek maar één manier was om de wetten van het chromo-luminarisme in de praktijk te brengen. Dat kon ook met streepjes, veegjes, zelfs sterretjes als het moest, hoewel hij dat laatste nooit heeft uitgeprobeerd. 'Divisionnisme' vond hij een betere naam voor het experiment dat hij op poten had gezet. Aan Dimanche d'été à la Grande Jatte, een monumentaal doek van twee bij drie meter, had hij twee jaar gewerkt, het grootste deel van die tijd in zijn atelier. In tegenstelling tot de impressionisten maakte Seurat alleen voorstudies in de open lucht. Zijn atelier was een laboratorium, en hij was een uitvinder op zoek naar de juiste formule voor peinture optique: een techniek waarbij het mengen van de kleuren niet op het palet of op het doek gebeurt, maar wel in het oog van de toeschouwer, door een samenspel van zorgvuldig gekozen kleurtoetsen. Seurat was verder gegaan dan de registratie van licht op doek met behulp van verfpigmenten, hij had ontdekt hoe men kon ‘schilderen met licht', en voor die prestatie kreeg hij veel lof toen hij zijn werk eindelijk tentoonstelde in 1886. Een onverbeterlijke impressionist als Camille Pissarro liet zich, na het zien van Seurats schilderij, meteen verleiden tot het maken van 'une petite toile divisée', en Vincent Van Gogh bejubelde hem in een brief aan zijn broer Theo.

Seurat was hier meestal niet op een zondag, lees ik in een biografie. Om ongestoord te kunnen werken zou hij het eiland liever op weekdagen hebben bezocht. Veel voorstudies die hij hier maakte tonen een ontvolkte Seineoever op het eiland, overeenstemmend met de plaats die hij uitkoos als setting. De twee solitaire witte abelen zijn eenvoudig te herkennen: één daarvan groeit in een hoek recht naar boven, de andere is breed vertakt. Soms zijn er enkele mensen afgebeeld in zijn studies, soms alleen een hond. Ik vind ook olieverfschetsen die hij wellicht toch op een zondag heeft gemaakt, want er zijn veel mensen op afgebeeld. In deze studies is de plaats die de figuren innemen niet bestudeerd, het zijn spontane weergaven van de realiteit, schildersimpressies. Hier zijn de figuren toneelacteurs die even pauze nemen op de scène. Niemand kijkt, dus geen poses. Het eindresultaat daarentegen is duidelijk een schouwspel. Alle figuren rechten hun rug. De pijproker op de voorgrond leunt achterover op het gras, zijn forse elleboog maakt een hoek van negentig graden met het grondvlak. Het zijn mensen, maar voor deze gelegenheid omgetoverd tot houten poppen, hun leven geofferd aan een compositie. Het zijn onopgehelderde hiëroglyfen: nooit is het duidelijk geweest wat ze betekenen, of ze iets betekenen. Van de dame met de hoepelrok op de voorgrond wordt soms gezegd dat ze une cocotte is, een vrouw van lichte zeden, haar aapje zou daarop wijzen. Op de achtergrond links van deze vrouw, een meisje met een springtouw in de zon, en rechts zit een ander jong meisje in de perfecte schaduw van een boom, met de beschermende arm van haar gouvernante om zich heen.

PARIS... ET MOI... heet een van de woonboten die aangemeerd liggen langs de oever van de kade aan de overkant van de rivier. Twee meisjes in badpak verschijnen op het dek. De oudste van de twee grijpt de arm van de ander, laat los, klimt aapachtig langs een laddertje aan de zijkant van de boeg naar beneden. Ze roept de ander iets toe wanneer ze bij het water gekomen is, laat los en springt. Haar jongere zus volgt, behoedzamer dan de ander, maar eenmaal in het water heeft ze haar voorgangster snel ingehaald. De Seine is één van de meest vervuilde waterlopen van Europa, erin zwemmen is bij wet verboden sinds 1923, maar de laatste tien jaar is de waterkwaliteit sterk verbeterd. Net onder de waterspiegel vlakbij mijn oever zoekt een grote vis zich loom een weg tussen ijle waterplanten.

Ik wandel het hele eiland af. Het centrum is grotendeels bebouwd met appartementen uit de jaren tachtig en negentig, maar er staan ook charmante burgerhuizen en enkele etablissementen uit de negentiende eeuw: Café de la Jatte, Les pieds dans l'eau, La guinguette, allen baden ze in verlatenheid op deze hete zomernamiddag. Het uiterste zuiden van het eiland heeft een lange reeks tennisvelden en een piepklein park met op de punt - de ‘achtersteven' - een klassiek rond liefdestempeltje uit de achttiende eeuw. Op de achtergrond rijzen de torens van La Défense de hoogte in. Het lawaai van het drukke stadsverkeer op de kades aan de overkant is nergens op het eiland te ontlopen. Voor Seurat was La Grande Jatte een bijzondere plaats, een drempelwereld met een twijfelachtige identiteit: stad of platteland, land of water. Het eiland is haast onherkenbaar veranderd sinds Seurat er zijn laatste penseelstreken zette, en de rust werd hier in latere jaren langzaam omhuld door een almaar verdichtende mist van nerveuze motorgeluiden. Op mijn terugweg naar het metrostation fantaseer ik over een schilder-wetenschapper die altijd een loep op zak heeft. Met de impressionisten is hij het eens dat licht waarachtiger is dan materie. Maar in tegenstelling tot zij die het licht van één ogenblik intuïtief vastleggen op hun doek, zoekt hij naar een methode om het licht te bevrijden van hoe het eenmaal was. Hij wil het licht verankeren zoals het altijd al was, of zoals het nooit geweest is. Zijn universum is een riviereiland, badend in het licht van een eeuwige zomer. Alle denkbare en ondenkbare kleuren zijn erin vervat, gezien door alles wat ogen heeft.

Hij wil het licht verankeren zoals het altijd al was, of zoals het nooit geweest is. Zijn universum is een riviereiland, badend in het licht van een eeuwige zomer.

Die nacht droom ik van een sloep, of van een oog, of van beide, varend op de Seine. Roeispanen of wimpers beroeren het wateroppervlak en sturen de richting bij. Het water is een troebele lens die het harde zonlicht filtert. Boven de waterscheiding een rumoerige stad in de hitte van een zomer, daaronder een wereld van kieuwen, schalen, schubben, wuivend gras, en gebroken lichtbundels die de diepte peilen. De oog-sloep heeft een kiel, waar ik me pas bewust van ben wanneer deze zich langzaam in een weke oeverbedding boort. Zo voelt het dus om aan te meren, denk ik nog. Als ik wakker word, vraag ik me af waar Georges Seurat begraven ligt.


***


Op een zondag neem ik een metro op dezelfde lijn die me naar Île de la Jatte bracht, maar nu de andere richting uit, naar het oosten van de stad. Bij de hoofdingang van Père-Lachaise koop ik een grondplan en, om de polyglot-straatverkoper te plezieren, een Nederlandstalige folder. Ondanks de eindeloze horden die hij hier dagelijks ziet passeren, weigert hij de grootste begraafplaats van Parijs als de zoveelste toeristische trekpleister te zien. In het foldertje lees ik zijn lyrische uiteenzetting 'Korte geschiedenis', waarin hij het heeft over een 'buitengewone plek, waar wegen en zijwegen zich als een labyrinth voor u ontvouwen door het land van de doden, of beter gezegd: Het land van de Dood. Als een mythische vesting ligt Père-Lachaise tussen de geluiden en het rumoer van de stad, gehuld in de nevelen van zijn geschiedenis, de geheimen en legenden zoals vampirisme, prostitutie, dodencult en zwarte missen...' Ik negeer de namenindex bij het grondplan en laat mijn ogen dwalen over de lijnen en punten van het occulte doolhof. Mijn schilder is één van die punten. Het bevindt zich in de 66e divisie.

Ik negeer de namenindex bij het grondplan en laat mijn ogen dwalen over de lijnen en punten van het occulte doolhof. Mijn schilder is één van die punten.

Ik loop eerst langs het nabijgelegen graf van de schilder Paul Signac, vriend en volgeling van Seurat. Hij bleef Seurats uitvinding tot lang na diens dood verdedigen en illustreren met nieuw materiaal, ook wanneer niemand nog interesse kon opbrengen voor het chromo-luminaristisch experiment. Toen Seurat in 1891 stierf aan een longontsteking, verkondigde Signac dat zijn illustere vriend zich 'doodgewerkt' had aan zijn laatste doek, het onvoltooide Le Cirque, en schiep daarmee de mythe van een ascetische en introverte zonderling die zich wekenlang zonder noemenswaardige slaap of voedsel opsloot in zijn atelier, tot zijn verzwakte toestand hem uiteindelijk fataal werd. Martelaar van het neo-impressionisme, 'Georges Pierre Seurat / Artiste peintre / Décédé le 29 mars 1891, à l'âge de 31 ans'. Deze gedenkplaat bevindt zich langs de Avenue des Peupliers, in een kapel met het opschrift 'Famille A.C. Seurat'.
Aan het smeedijzerwerk van de deur hangen kleurige bloemen uit synthetische stof en een blad papier in een plastic hoesje, als bescherming tegen de regen. Eén kant van het blad toont een fotocollage van Une baignade à Asnières dat Seurat schilderde in 1884, enkele jaren voor Dimanche d'été à la Grande Jatte, en ook een oevertafereel. Bleke adolescenten zwemmen in de Seine. Eén van hen staat rechtop in het ondiepe water bij de oever en maakt met zijn handen een trechtervorm bij de mond, om iemand buiten het schilderij iets toe te roepen. Het werk hangt in de Londense National Gallery, waar de fotocollage gemaakt is. Onder de museumbezoekers is een breed glimlachende vrouw, van wie het korte haar enigszins lijkt op dat van de centrale figuur in het schilderij. Ze is in profiel gefotografeerd, haar voorhoofd en ogen zijn bedekt met een rood gekleurd vlak, als een extra haarlok. Om het Beatle-kapsel van de jongeman op het doek te imiteren? Ik draai de foto om. Op het plastic hoesje, niet op het papier dat erin zit, heeft iemand met blauwe balpen geschreven: 'J'aime bien tes oeuvres. RIP. Eleonora'. Een dun penseeltje dat ooit gebruikt is ligt centraal op de deurdrempel. Misschien van Eleonora, misschien van de glimlachende vrouw met het korte haar, misschien ook niet.

Terwijl ik aantekeningen maak bij het graf van Seurat, houden twee meisjes halt bij de plaats waar ik zit te schrijven. Ze werpen vluchtige, verveelde blikken van mij naar de grafkapel en terug. Ik doe alsof ik hen niet opmerk. 'I'd like to go to Jim Morrison because he's fun to look at.' 'I don't know much about him, was he a writer?' 'Nah. Musician?' 'Oh. Alright.' Het grondplan dat ze bij zich hebben wordt 360 graden gedraaid, tot een beslissing genomen is. Even later zijn ze uit het zicht verdwenen. Fun to look at. Wat bedoelde ze daar precies mee? Een leuk ogende foto op zijn grafsteen? Verwacht ze een wassen pop, zoals bij Madame Tussauds? Of verheugt ze zich enkel op de aanblik van de grafsteen zelf - overladen met bloemen en kleinoden uit alle uithoeken van de wereld - en vereenzelvigt ze de dode Jim Morrison dus met zijn graf? Plots vraag ik me af wat de reden is voor mijn komst. Ik overweeg even de mogelijkheid dat ik hier louter voor de fun ben, en dat ik mijn blauwe balpen zou kunnen uithalen, opnieuw op de grafkapel afstap en aan Eleonora's uitspraak toevoeg: 'And I like your looks. RIP.'

*** 

Hij was een mooie jongeman met een donkere blik en een ranke gestalte. Zijn zwijgzaamheid intrigeerde zijn entourage. Met een minimum aan woorden wist hij, één van de meest begaafde artiesten van zijn generatie, ieders aandacht op te wekken. Hij hield van Parijs, de stad waar hij grootgebracht was, van de parken en van het nachtleven, en hij hield van de Noord-Franse kust bij Gravelines, waar hij aan het einde van de jaren tachtig studies maakte van zeezichten. Hij was een geboren eenzaat: zijn vrienden waren vooral bewonderaars die hem opzochten, zelden andersom. Tijdens de jaren dat zijn divisionnisme furore maakte en anderen hem begonnen te imiteren, werd hij waakzaam en zelfs achterdochtig, uit angst dat zijn techniek zou worden mismeesterd en een karakterloze standaardprocedure voor zondagsschilders zou worden. Hij beschermde wat hij had, liet zich nog minder ontvallen dan de spaarzame uitspraken die hij al deed. Hij werkte hard en zonderde zich af. In de Rue de Chabrol, niet ver van zijn ouderlijk huis, had hij zijn atelier. Door het indrukken van een willekeurig knopje bij het gesloten deurportaal van nummer 16 ben ik binnengeraakt, en sta ik midden op een grote binnenplaats. Een magnoliastruik barst uit het betonnen plaveisel en maakt zich los van een verveloze muur. Een vrouw verschijnt in de deuropening van een bedrijf dat handelt in gordijnen of tapijten. Ik vraag haar of ze Georges Seurat kent. 'Un peintre, ici?' Ze haalt haar schouders op, en vraagt me hoe hij eruit ziet. Ik glimlach en maak haar dan pas duidelijk dat hij niet meer leeft. Dommage, ze herinnert zich niets, maar ze kan het eventueel navragen. Ik wil haar nog zeggen dat navragen geen zin heeft, dat noch zijzelf, noch haar medewerkers Seurat ooit hebben gekruist, maar dan gaat een telefoon over, en zonder zich te excuseren haast ze zich naar binnen om te antwoorden. Ik wacht haar terugkeer niet af en trek even later de zware deur van de binnenplaats weer achter me dicht.

Zijn ouderlijk huis op de Boulevard Magenta bevindt zich niet ver hiervandaan. Nummer 110. Op het zwartgelakte gietijzeren deurportaal is een koperen gedenkplaat vastgeschroefd. 'Ici vécut jusqu'à sa mort / Georges SEURAT (1859 - 1891) / Peintre impressioniste / Fondateur du Pointillisme'. Met beide titels zou hij niet opgezet zijn geweest: niet met de eerste omdat hij vond dat kunst niet bereikt werd enkel met behulp van zintuiglijk instinct, en niet met het tweede opschrift, wegens te limitatief. De opgepoetste plaat blinkt in het felle zonlicht en weerspiegelt de vele passanten op het drukke trottoir. Enkele mensen draaien nieuwsgierig het hoofd om te kijken waar ik foto's van neem, en wenden zich snel weer af wanneer ze hun spiegelbeeld opmerken. Ik bel aan bij het huis waar Georges Seurat opgroeide bij zijn moeder en zijn veel oudere broer en zus, zijn vader eenmaal per week op bezoek kreeg, met waarnemingstekenen begon toen hij zeven was, en waar zijn dood werd vastgesteld op 29 maart 1891, om zes uur in de ochtend. Geen teken van leven.

***
'Daddy, it's stuck!'

Haar vader hoort haar niet. Hij staat aan de andere kant van de fontein met zijn oudste dochter, helpt haar om het zeilbootje de juiste richting in te sturen. Ondertussen staat zijn jongste dochter, een kleuter, bewegingsloos te kijken naar haar eigen bootje, dat vastgeraakt is aan de fonteinmond in het midden van het grote bassin. 'Daddy - ' Plots vangt het star spangled zeil wind, komt het bootje weer tot leven, en vaart het resoluut haar richting uit, tot het opstoot tegen de bassinwand bij haar voeten. ' - I won!' 'What? Oh, that's great honey!' Haar zus heeft voor een zeilbootje met de Franse vlag gekozen. Ze rennen uitgelaten heen en weer rond het cirkelvormige ondiepe bassin van de Jardin du Luxembourg, waar tijdens het voorjaar en in de zomer een uitbater zijn houten miniatuurzeilbootjes aanbiedt. Je betaalt voor een halfuurtje op het water en kiest uit één van de vijftig nationaliteiten. Hij doet dit werk sinds 1981. Ik zeg hem dat ik zijn bootjes prachtig vind, en hij glimlacht trots, bedankt me voor het compliment.

Ik ga zitten op een van de stoelen bij het bassin. Het is vroeg in de namiddag, en niet meer zo warm in vergelijking met de voorbije dagen. Geleidelijk komen meer en meer ouders en grootouders met kinderen langs die een zeilbootje huren. Er staat een lichte bries die voor veel hilariteit zorgt. Bootjes met zeilen in verschillende vlagkleuren scheren rakelings langs elkaar en botsen tegen de fonteinranden. Terwijl een tiental zeilbootjes tegelijk het hele bassin rondvaren, zijn het de feeërieke vaartuigen in Dimanche à la Grande Jatte die plots mijn gedachten doorkruisen. Het zijn zeil- en stoomboten, visserssloepen en roeiboten. Allemaal bevaren ze de Seine in andere richtingen. Een wind uit verschillende streken blaast hun zeilen bol en verspreidt hun rookpluimen in tegenovergestelde richtingen. Een mysterieus schaakspel op de Seine, parallel met dat andere schaakspel in hetzelfde schilderij, op de zonovergoten oever met de houten figuren. Wie is aan zet? De bedenker van het spel is de enige die daar een antwoord op heeft. Maar hij zwijgt. Ik sta op van mijn stoel in de Jardin du Luxembourg en ga op weg, richting Café Les Deux Magots. Iemand daar wacht op mijn komst.
 

Deze tekst werd geschreven tijdens een residentieproject in Parijs van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre in de zomer van 2015. 

  • Dit essay werd gepubliceerd in Oogst (#2 2016).

Marianne Hommersom

Jolien Paeleman (1984) is lezer, schrijver, architect. Ze was eerst een blijmoedig en later melancholisch kind met een gelukkige jeugd, een moeder, een vader, een oudere zus. Ze veranderde één keer van middelbare school en één keer van ouderlijk huis. Ze ging alleen wonen toen ze ging studeren in Gent en heeft daar op zeven verschillende adressen onderdak gevonden. Van geen enkele heeft ze spijt. Van Gent ging het naar Rome, op drie plaatsen, slechts één daarvan bleek een slechte keuze. Vandaag zoals vroeger verblijft ze, soms zonder dit te beseffen, vooral in eigen hoofd.

Alles bekijken