Schrijfresidentie Parijs 2015

Château Rouge

door Alma Mathijsen

Datum 25 februari 2016

Alma Mathijsen ging met deBuren op schrijfresidentie in Parijs in 2015. In het korte verhaal Château Rouge loopt een date niet helemaal af zoals gehoopt. 'Parijs was net als elke andere stad in de zomer: vermoeiend en sloom.'

'Ik wilde een acute stoot aandacht van iemand die net als ik eigenlijk niet op Tinder wilde zijn.'

Alma Mathijsen

Château Rouge

Mijn telefoon had geen enkele keer getrild. Ik liep al vier uur, van mijn groezige hotel op de Bastille tot aan de Eiffeltoren, niemand had me aan me gedacht. Waar was die buitenlandse belbundel nu goed voor? Mijn vinger bleef even zweven boven het vurige Tinder-embleem.
De Franse jongens keken allemaal in de camera, de meeste droegen een breed uitgesneden T-shirt zodat je de nekspieren kon zien. Ik swipte ze allemaal naar links, terwijl ik Beyoncé neuriede: to the left, to the left, everything you own in a box to the left. De rennende jongen voor een brandend huis met een baby en een kat in zijn armen mocht ook weg. Het enige wat ik daar van leerde, was dat ze in Parijs net als in Rotterdam kunnen photoshoppen. Bij de jongen die naast een oudere vrouw stond, bleef ik even hangen. Zou het zijn moeder zijn? Ik wilde er niet teveel van weten en schoof hem naar links. Germaine, 32, liet alleen zijn sixpack zien, de naden van zijn onderlijf staken net boven zijn lichtblauwe spijkerbroek uit. Onder de selfie stond in het Frans: ‘beoordeel een boek niet op zijn kaft.’ Waarom zou je op Tinder gaan als je niet beoordeeld wilt worden op je uiterlijk? En waarom plaats je dan een close-up van wat talloze uren in de sportschool heeft opgeleverd? Wat deed hij hier? Terwijl ik me dat afvroeg, dacht ik over mijn eigen motieven. De vakantie naar Parijs was te lang. Toen ik boekte geloofde ik dat twee weken voorbij zouden vliegen. Maar Parijs was net als elke andere stad in de zomer: vermoeiend en sloom. De lucht was dik en de auto’s reden traag. Dit was pas dag vier en ik dacht al geregeld aan mijn vrienden thuis. Zouden ze langs de kade wijn drinken? Bommetjes maken in de Rijn? Flipperkast na flipperkast bespelen? Ik wilde een acute stoot aandacht van iemand die net als ik eigenlijk niet op Tinder wilde zijn. Langzaam bewoog ik mijn vinger naar rechts. It’s a Match! prijkte in krulletters op mijn scherm. De zon kroop achter een rij herenhuizen, in de schaduw kon ik ademen.
‘Hi Tessel.’
Germaine was actief, het voelde goed dat hij mijn voornaam gebruikte.
‘Hoi,’ typte ik, ‘dit is mijn eerste keer in Parijs.’
Dat was een leugen, mijn ouders hadden me vaak genoeg meegenomen, toch wilde ik nieuw zijn. Gloednieuw voor Germaine.
‘Dat geeft niet.’
Ik lachte en ik leunde tegen de muur van de Carrefour. Germaine vertelde dat hij werkte als suppoost in Versailles, hoe hij niet begreep dat mensen van over de hele wereld overvlogen om eenmaal daar, de vertrekken van Marie Antoinette over te slaan omdat ze al zoveel gelopen hadden. Ik vertelde dat ik voor de tweede keer ging studeren, dat mijn vader alles betaalde en dat ik niet durfde te zeggen dat ik Pedagogische Wetenschappen waarschijnlijk net zo stom zou vinden als Media & Cultuur. Toen was hij even stil. Hij plaatste een vraagteken dat ik een minuut lang onbeantwoord liet.
‘Wil je me Parijs laten zien?’ vroeg ik in een opwelling.
Nu was hij stil, langer dan een minuut.
‘Prima, waarom niet?’ antwoordde hij iets luchtiger dan ik had gehoopt.
‘Ok.’
‘Maar dan wel het echte Parijs, niks van wat je al gezien hebt. Ik neem je mee naar Château Rouge.’
‘Ok!’

Een paar uur later stond ik bij de meest linkse uitgang van Gare du Nord. Hier was ik aangekomen, dit was nu net een plek die ik al gezien had. De man die achter toeristen aan liep, dan ineens opdook en een koprol maakte, de massa ongeïnteresseerde Parijzenaren die met een strakke blik op hun trein afliepen, de tieners die al fietsend hun telefoon opladen, ik had het allemaal al gezien. Een vrouw van in de veertig, ze was vel over been, liep op me af. Haar stiletto’s maakten haar minstens vijftien centimeter langer en nog was ze een kop kleiner dan ik. Ze wees naar de McDonalds aan de overkant.
‘We komen net wat te kort, kunt u iets missen?’
Met getuite lippen keek ze me onzeker aan, in mijn portemonnee vond ik een euro.
‘Dankjewel! Dat is zo aardig van je.’
Een meter verderop probeerde ze het bij de volgende. Het maakte me niet uit, de euro en ik hadden verder geen band met elkaar. Ik hoopte dat haar high bevredigend zou zijn.
‘Hey!’
Ik keek in het gezicht van een jongen, hij stelde zich voor als Germaine. Hij lachte heel vriendelijk en gaf me twee zoenen. Iets wat gebruikelijk is in Frankrijk, maar waar ik nog steeds aan moest wennen.
‘Kon je het vinden?’ vroeg hij.
Even keek ik hem verbaasd aan, dit was de enige plek in Parijs die ik op elke kaart kon aanwijzen, net zoals iedere toerist. Hij liet zijn voorhoofd in zijn hand vallen.
‘Geef daar maar geen antwoord op, ik ben een beetje zenuwachtig.’
Hij wreef met zijn duim over de binnenkant van zijn hand.
‘Ik helemaal niet,’ zei ik en glimlachte naar hem.
Hij liep weg van het station en gebaarde me hem te volgen.
‘Waar ligt het café?’ vroeg ik.
‘Welk café?’
‘Château Rouge.’
Plotseling stond hij stil en pakte mijn arm vast alsof hij me iets belangrijks wilde vertellen, hij dook ineen en pas toen hij weer omhoog kwam zag ik dat hij lachte.
‘Jij denkt dat Château Rouge een café is?’
Ik keek om me heen, een paar jongens hingen op een auto.
‘Zet nog eens een stap,’ zei hij.
Ik begreep hem niet meer. Terughoudend verplaatste ik mijn voet.
‘Nu nog een.’
Ik deed wat hij zei.
‘Heel goed, nog een keer.’
Ik zette een stap, en net zo als de vorige keer bleef ik daarna rechtop staan.
‘Is dit wat je wil?’ vroeg ik schouderophalend.
‘Nog eentje.’
Dit keer deed ik een grote stap, spreidde mijn benen zo ver ik kon uit elkaar en landde wel een meter verder.
‘Ja, zo gaat het veel beter,’ gniffelde hij, ‘nog één zo’n stap.’
Ik stond op de hoek van de straat, aan mijn linkerhand zag ik duizenden treinrails elkaar kruisen.
‘Je bent er,’ zei hij, zijn lippen krulden op.
Ik zag een Pharmacy Myrha, een Djerba Bijoux en Frères Phone Net, nergens een café of iets dat er op leek.
‘Waar is Château Rouge?’
‘Je staat er middenin.’
Germaine wees naar het einde van de straat.
‘Dat is Château Rouge.’
Hij wees naar het einde van de straat die er dwars op lag.
‘En dat is Château Rouge.’
Hij draaide een rondje op z’n plek terwijl hij zijn arm gestrekt voor zich hield.
‘Dit is allemaal Château Rouge, en daar woon ik.’
Zijn wijsvinger stopte bij een raam op de derde verdieping boven Sarl Darou Salam Couture. Blauw fluwelen gordijnen en een hangende plantenbak met begonia’s. Ik vroeg me af of hij dat zelf had opgehangen of dat hij nog bij zijn moeder woonde.
‘Begrijp je het nu?’ vroeg hij.
Ik knikte, Château Rouge bleek een buurt.
‘Mooi zo.’
Hij bracht me naar een restaurant op een hoek, voor de deur hingen twee mannen die teveel hadden gedronken. Ze waren aan het bekvechten over een stoel, waar ze volgens elkaar allebei meer recht op hadden. Ik deed mijn best langs ze heen te kijken, zoals me dat geleerd is in de grote stad. Een van de zwervers draaide zich naar ons om en stak een hand recht naar ons uit. Mijn schouders spanden aan.
‘Hey man!’ zei Germaine.
Ze schudden elkaar de hand.
‘Hij is een goede gast,’ zei de man met de baard tegen me.
‘Hoe ken je hem?’ vroeg ik toen we het restaurantje binnen liepen.
‘Ik ken hem niet,’ zei hij.
Naast een tafeltje waar een gezin aan at, het meisje speelde onder tafel met een pop, gingen we zitten. Dit was het moment waarop ik wel moest zeggen dat ik onmogelijk nog een maaltijd kon eten. Ik had al gegeten; me niet realiserend dat de meeste Fransen pas om half negen aan tafel gaan, dacht ik dat een afspraak die om acht uur begon onmogelijk een diner kon bevatten.
‘Ik moet je wat zeggen,’ zei ik.
Hij pakte de tafel vast.
‘Ik heb al gegeten.’
Weer vouwde hij zichzelf dubbel en kwam lachend omhoog.
‘Ik dacht dat je iets heel anders ging zeggen.’
Hij veegde met zijn hand langs zijn mond en grinnikte nog een keer.
‘Dat is toch niet erg? Ze hebben hier vast ook iets kleins.’
Een grote vrouw kwam naast onze tafel staan, ze had een schort om haar dijen geknoopt, ze bekeek me met de ogen van een keurslager.
‘Hebben jullie iets kleins?’
‘Wat bedoel je?’ vroeg ze, ‘hebben jullie geen honger?’
‘Misschien wat bakbanaan?’
‘Wat willen jullie daarbij? Rund, lam of kip?’
‘Nee, ze wil liever echt iets kleins, ze heeft al wat gegeten.’
Germaine praatte zachter terwijl de vrouw harder begon te praten.
‘Het is voor haar? Bakbanaan komt bij het gerecht, dat gaat niet zonder.’
De vader aan de tafel naast ons keek om, het meisje speelde onverstoorbaar door met haar pop. Ik weet niet waarom ik dacht dat dit een goed moment was, misschien was het juist omdat ik me ongemakkelijk voelde. Ik pakte de wegwerpcamera die ik al dagen ongebruikt in mijn tas mee droeg, richtte op de muur die vrolijk versierd was met voetbalplaatjes uit Nigeria, glimmende slingers en vlaggetjes. De flits verlichtte het restaurant. In een ruk draaide de vrouw zich naar mij toe.
‘Wat deed jij?’
Nog voor ik een antwoord kon geven, wees ze naar de uitgang.
‘Heb je daarom gevraagd? Nee! Heb ik jou gevraagd om hier binnen te komen? Nee! Heb ik andere klanten die binnen komen zonder iets te bestellen? Nee!’
Germaine deed nog zijn best de boel te bedaren, maar ik stond al buiten.
‘Sorry,’ zei hij.
Ik slikte alles door.
‘Weet je,’ zei hij, ‘ik heb ook niet zo’n honger. Wat vrienden van me zitten langs de Seine. Wil je daar heen?’
‘Is goed,’ zei ik en perste mijn lippen samen.
Helemaal aan het einde van de straat hing de zon, tussen de huizen in.

Zijn vrienden gaven me twee zoenen en hielden me daarna heel kort vast. Germaine was de langste, hij was een kop groter dan iedereen. Ik moest mijn best doen om ze te volgen, ze praatten snel en gebruikten veel woorden die ik niet kende.
‘Je komt uit Rotterdam?’ vroeg de vriend met een sikje en een tatoeage van een engel op zijn sleutelbeen, hij heette George.
Hij bracht zijn wijsvinger en duim samen naar zijn mond en zoog zo hard als hij kon. Germaine duwde hem tot hij wankelde.
‘Hij weet niet waar hij het over heeft,’ zei Germaine tegen me, ‘nog nooit buiten de Périphérique geweest.’
Boten zo groot als huizen dreven door de Seine, veertig zoeklichten aan de relingen om elke authentieke steen van Parijs uit te lichten. Ik moest mijn wimpers samenknijpen om niet verblind te raken. Op dat moment was ik geen toerist. De jongens en ik waren de bezienswaardigheid, hiervoor hadden de passagiers vijftien euro neergelegd. Om ons te zien vanaf de traagste boot op aarde. Wij waren Parijs.

Vanuit het niets brak de hemel. Met meer kracht dan mijn douche in Rotterdam viel het water naar beneden. Germaine stak zijn hand naar me uit, zijn vrienden renden al, op zoek naar beschutting. Zijn palm was groot en droog, ik keek niet voor me, maar achter me en liet me leiden door hem. Het water in het kanaal sprong omhoog. De toeristen op de boot bewogen haast niet, sommige staken een paraplu op, anderen lieten zich nat regenen. De meesten deden een doorzichtige poncho aan.
Germaine trok me onder een brug waar het naar pis stonk. Naast een vuilcontainer lag een zwerver onder een slaapzak. We waren de eersten, we keken nog wat onwennig rond.
‘Het stinkt hier te erg,’ zei de vriend met het joggingpak aan, ze noemden hem Souley.
De twijfel kwam te laat, vanuit alle hoeken renden Parijzenaren op ons af. Doorweekt en rillerig kropen tientallen mensen dichter tegen ons aan. Twee jongens met een gitaar stoven tussen de mensen door naar het midden. Als ze Wonderwall gaan spelen loop ik weg, sprak ik met mezelf af. Maar dat speelden ze niet. Ze speelden Aïsha, de zanger kromde zijn rug als hij de hoge noten wilde halen. Mensen begonnen mee te zingen, Germaine klapte in zijn handen, Souley schoof een krat tussen de menigte door voor de zanger om op te staan. Terwijl het water aan de zijkanten van de burg naar beneden stortte, zong iedereen eronder mee. Ik kende niet alle woorden, het maakte niet uit, ik zong de klanken mee. Germaine trok zijn T-shirt dat nat was van de regen over zijn hoofd, hij wrong het uit. Nu zag ik zijn rug. Door het midden liep een geul, zijn schouders waren zo breed dat ik aan vleugels dacht. Het was de mooiste rug die ik ooit gezien had.
Toen de regen stopte verloor de brug al zijn magie, het stonk weer naar pis en voor het eerst zag ik de ratten langs de muren kruipen.
‘Laat we hier weggaan,’ zei Germaine.
‘Een meisje neem je niet mee onder de brug,’ grapte zijn vriend George.
Het leek of we nooit zouden stoppen met lopen, de jongens waren het gewend. ‘Hoe kom je anders op een plek?’ vroegen ze me.
Ik dacht aan mijn fiets in Rotterdam en vroeg me af of ik hem terug zou vinden op Centraal. Het was donker geworden. Voor een garagedeur stonden twee uitsmijters in pak, allebei hadden ze een pokdalige huid en een kale, wit glimmende kop. Germaine sloeg een arm om me heen. Een van de uitsmijters wuifde me naar binnen, terwijl de ander met zijn vinger zwaaide naar Germaine.
‘Ik ben met hem,’ zei ik.
De uitsmijters sloten hun ogen en draaiden hun hoofden rustig heen en weer. Ik begreep niet waarom ze niet wilden praten. De vrienden probeerden niet naar binnen te komen, ze liepen zonder iets te zeggen door.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik.
Germaine liet me los.
‘Iets verderop is nog een club,’ zei Souley.
Ik keek achterom, Germaine stond voor een vuilnisbak.
‘Laat hem maar even,’ zei George.
Achter ons klonk een harde stoot, flessen rinkelden tegen de plastic wand van de container. Germaine trapte nog vier keer met de zijkant van zijn schoen, totdat hij hijgend op straat stond. Ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen. In een draf sloot hij zich weer bij ons aan.
‘Wat is de volgende?’ vroeg hij opgewekt.
‘Java, of anders Mour,’ antwoordde George.
Germaine stond stil en veegde wat vuil van zijn Nikes. Ze leken weer brandschoon.
Naast de club stonden drie jongens met hun vader en een tafeltje waarop Turkse pizza’s waren gestapeld en baklava was uitgestald. Ze verkochten aan de hongerige clubgangers. Germaine sloeg weer zijn arm om me heen, ik voelde me verdwijnen onder zijn schouder. We sloten aan achterin de rij.
‘Ze laten alleen meisjes binnen,’ zei een jongen met een Londsdale petje achter ons in de rij, ‘het is fucked up.’
‘Waarom sta jij hier dan?’ zei Germaine en draaide zich naar mij toe.
Iedereen had me van te voren verteld dat Parijs geen stad was om uit te gaan. Alles ging vroeg dicht, maar niets bleek minder waar. De clubs waren open maar de deurmannen lieten maar heel sporadisch iemand binnen.
‘Binnen is het goed,’ zei Germaine, ‘ ik mag een meisje uit Nederland toch Parijs in de nacht laten zien?’
Ik knikte, het maakte me weinig uit waar we waren, Germaine leek het erg belangrijk te vinden dat ik zag hoe het nachtleven eruit zag, dus volgde ik. Na een half uur wachten en opschuiven, stonden we bij de uitsmijter. Een witte man in een leren jack met bontkraag.
‘Jij mag naar binnen,’ zei hij op lage toon tegen me, ‘hij niet.’
‘Hij is met mij,’ probeerde ik.
Germaine trok zich los uit de rij mensen.
‘Kanker’ schold hij tegen de lucht, een meisje sprong voor hem opzij.
Zijn vrienden stapten uit de rij, George pakte Germaine vast.
‘Je moet kalmeren.’
‘Ik moet niks, de gast is een gore racist. Elke keer.’
De uitsmijter luisterde scherp mee.
‘Noem je mij een racist?’
Germaine draaide zich met een ruk om naar de uitsmijter.
‘Ja! Dat is wat je bent!’
De uitsmijter sprak op zijn gemak.
‘Elke keer als jij hier bent, is het heisa. Denk je dat ik dat in mijn club wil? Je vrienden mogen naar binnen, alleen jij niet.’
Hij seinde zijn twee vrienden om binnen te komen en trok het haakje van de pilaren los.
‘Hoe kan ik dan de racist zijn?’
Germaine steigerde tussen zijn vrienden in die hem in bedwang probeerden te houden.
‘Hoe kan ik racist zijn als ik twee negers wil binnen laten?’
Germaine spuugde op de grond, ik ging achter hem staan.
‘Ik vraag je wat? Kan je niet meer praten?’
‘Kom,’ zei Souley, ‘we gaan hier weg.’
We probeerden als groep om te draaien en dat was het moment dat Germaine los brak. Hij stoof op de uitsmijter af en gaf hem een kopstoot. De man duizelde, Germaine greep naar zijn voorhoofd, een meisje belde de politie. We renden naar Germaine en trokken hem met zijn drieën zo ver mogelijk van de menigte af. Een minuut later werd Germaine op de grond geduwd, een voet in zijn rug, en onder zijn nek. Nog een agent dook bovenop hem. Zo werd hij in de boeien geslagen, ik zag aan de trilling in zijn handen dat hij pijn had, al zei hij niets. Zijn vrienden keken, maar waren niet geschrokken, dit hadden ze al veel vaker gezien.
‘Je mag met ons mee,’ zei George, ‘misschien lukt het bij de volgende club.’
Germaine spartelde met zijn voeten over het asfalt, op zoek naar ondergrond. Een vijfde agent wierp zichzelf op hem. Van Germaine waren alleen nog zijn witte Nikes te zien.
‘Sorry, ik kan dit niet, sorry,’ zei Souley, zijn stem sloeg over.
Hij liep naar het einde van de straat, George volgde hem. Ik bleef. Germaine was heel rustig geworden. Vier agenten trokken hem overeind, zijn hoofd hing tussen zijn schouders. In het busje viel zijn lichaam over de schoot van een agent heen, zijn arm sloeg op de grond.

De volgende dag verscheen Germaine niet op Tinder.

 

Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

Dit verhaal werd gepubliceerd in De Titaan (Editie 8, jan 2016). Alma ging in Parijs ook op zoek naar sporen van de kunstenaar Lucebert. Lees hier Leven als Lucebert in Parijs.

Marianne Hommersom

Alma Mathijsen (1984) schrijft korte verhalen, toneelstukken en romans. Ze studeerde Beeld & Taal aan de Gerrit Rietveld Academie en Creative Writing aan het Pratt Institute in New York. Ze schreef stukken voor onder meer Das Magazin, NRC Handelsblad, nrc.next, Het Parool en Playboy.

Alles bekijken