Op de schouders van reuzen
‘Zo lui is hij!’ Een in het grijs geklede vrouw buigt zich naar een andere vrouw toe. Ze heeft het over haar zoon. Die staat verderop achter de counter van een restaurant, met zijn hand onder zijn kin. ‘En hij kan niet eens een vrouw krijgen. Ik maak me zoveel zorgen dat ik zo dood kan neervallen, hier, op straat!’ De vrouw schreeuwt in het Wenzhouhua, niet in het Frans.
Ik loop door Belleville, een wijk van verloren hipsterkunstenaars en de getergde zangeres Édith Piaf in het oosten van Parijs, maar ook de wijk met de meeste immigranten uit Wenzhou, de thuisstad van mijn ouders. Nergens anders in Europa zitten zoveel eerstegeneratie-Wenzhounezen, en daarmee ook hun bananenkinderen, als hier in Belleville. Zij hoeven niet ergens naar terug te keren – zij vormen bij elkaar al een gemeenschap. Of die hecht is weet ik nog niet.
Zou ik vloeiend Wenzhouhua hebben gesproken als mijn ouders hierheen waren gegaan? Ik slenter verder over de Rue de Belleville en fantaseer hoe mijn leven eruit zou hebben gezien als mijn ouders naar Parijs waren geëmigreerd in plaats van naar Zeeland. Ze hebben nooit, zoals de Wenzhounezen hier, een Chinese gemeenschap in Nederland gehad waar ze op terug konden vallen. Zij hadden wat familieleden – een zus, een nicht, een oom –, maar ze kenden maar een handvol andere Wenzhounezen in Nederland. Belleville zou voor mijn ouders als een tweede Wenzhou hebben aangevoeld, misschien. Misschien zou ook ik automatisch meer Chinees-Franse vrienden hebben gehad?
‘Het zou wel anders zijn geweest als ze in Wenzhou waren gebleven,’ zegt Patricia Wang (42) zacht in het Engels. Ik zit tegenover haar in het kleine, ietwat vettige en met tl-lampen verlichte restaurant Wenzhou Chez Alex in Belleville. Ik heb op Facebook gezocht naar mensen die in Belleville wonen maar hun wortels in Wenzhou hebben, en vervolgens heb ik een paar van hen een vriendschapsverzoek gestuurd: journalistiek op haar wanhopigst. Patricia was de enige die reageerde en bereid was om met me af te spreken. Op haar Facebookprofiel zag ik alleen foto’s van Patricia en haar moeder.
Ze houdt haar jas aan op deze zomerdag, een lange mantel in dezelfde kleur blauw als de jurk die Máxima droeg op de dag dat ze koningin werd. Ze blijkt een stijlvolle parisienne, misschien zelfs een beetje arrogant. Een van de eerste dingen die ze tegen me zei was, met een lachje: ‘Het leven is niet makkelijk voor mensen als ik. Maar anderen zijn jaloers op mij. Dus dat is leuk.’
Ik wil van haar weten hoe het is, een leven in een migrantenenclave in het Westen. Is iedereen hier senang met zijn dubbele identiteit?
Patricia is net als ik een kind van de eerste generatie, vertelt ze. Ze woont al haar hele leven in deze stad en runt een eigen kledingwinkel. Het grootste verschil, denkt ze, is dat onze ouders meer vrije tijd zouden hebben gehad als ze in Wenzhou waren gebleven.
‘Door hun migratie waren ze gedwongen om harder te werken dan anderen. De mensen die in Wenzhou zijn achtergebleven hebben meer tijd om met elkaar om te gaan en een normaal leven te leiden. In Parijs zien we familie en vrienden alleen op bruiloften en bij geboortes.’
Inmiddels weet ik dat mijn ouders veel hebben opgegeven om mij en mijn sibbelingen een beter leven te geven, en hier in Belleville hebben Chinese migranten eenzelfde leven als mijn ouders geleid.
Patricia’s ouders hadden toen ze net in Parijs waren moeite om hun draai te vinden. Er bestond destijds nog geen Chinese gemeenschap – ze vormden die community uiteindelijk zelf. Haar vader werkte heel lang in een restaurant en begon daarna zijn eigen zaak.
Voor het harde werken betaalden haar ouders een hoge prijs: ‘Ze verhuisden naar de mooiste stad ter wereld, en ze weten nog steeds niet wat er in het Louvre hangt. Ze begrijpen niet waarom Fransen zoveel geld besteden aan vrije tijd, vakanties, feestjes. Voor hen draait het leven nog steeds om hard werken, geld sparen, trouwen en kinderen krijgen. Maar–’
Ze stopt even en wappert met haar hand. ‘Ik weet het, ik weet het, onze ouders werkten voor een beter leven voor ons, en daar heb ik ook respect voor.’
Mijn vader en moeder zijn ook zo, vertel ik haar, bevroren mammoeten tussen twee werelden en twee ijstijden in: ze gaan nooit met het openbaar vervoer – te ingewikkeld als je de taal niet vloeiend spreekt. Mijn vader vertrouwt op zijn eigen richtingsgevoel en punctualiteit.
Patricia blijft ‘onze ouders’ zeggen. Ik knik, kijk naar haar gezicht en voel een band met haar, alsof we voor even samen de wereld in kijken.