Tot de laatsten van ons vielen
We hadden de kurkentrekker nog in onze hand toen het begon. Vanavond was een goede avond om door te brengen onder de wastafel in de badkamer, met een goede fles rood en wat camembert. We hadden al bijna niet meer gedacht aan wat je ons stuurde voor je pardoes uit ons leven verdween. En Gérard lag al te slapen in de enige andere kamer van onze woning. Deksels, we overwogen zelfs een handje chips. Kan ons wat schelen wat Margriet van aquarobics zei. Maandag starten we weer met zo’n dieet. Opnieuw beginnen. Tabula rasa.
Langzaamaan raakten we versuft door het wellustige kolken van de slokken rood en de hompen wit in onze magen. Dachten misschien nog na over je laatste berichtje, bevelend en instructief. Hou op, jullie kunnen niet blijven bellen. We waren er daarom niet klaar voor toen het begon. Hadden moeten weten dat het er ooit aan zou komen. Maar daar onder onze wastafels waren we er niet klaar voor toen het begon:
DREUN
Het gedreun bouwde zich op met zuchtende pufjes, steeds met tussenpozen, alsof de aarde op een zware bevalling anticipeerde. De muren klapten mee op de maat. We keken omhoog: de tandenborstel van Gérard begon tegen die van ons te tikken. Een potje pillen viel uit het medicijnkastje. We keken omlaag en zagen een paar mieren omhoog kruipen langs de pijp van de wastafel, een gat in de muur in. Naar buiten.
DREUN
Eerst merkten we het niet. Pas toen we met z’n allen buitenstonden op de Rue des Archives, verdwaasd om ons heen kijkend, twijfelden we: zou het gebeuren, vanavond? We keken elkaar aan, onze blikken naar elkaar graaiend als lange vingers. We telden tientallen van ons, verbaasd terugkijkend naar elkaar, nee, we telden wel een vijftigtal van ons in de deuropeningen, in onze handen chocolaatjes, afgekloven hompen blauwe kaas, merlot voor die bijzondere gelegenheden met Gérard die nooit kwamen, emmertjes snel smeltende Ben & Jerry’s, een paar van ons hun kamerjassen dichtslaand, een krulspeld rechtzettend. Gebeurde het vanavond?
Jullie hier, zeiden we tegen elkaar. Wat ongemakkelijk, dit is gek, nou jaaaa.
We kenden elkaar wel van zien, in de gang thuis of in je supermarkt, maar we zagen elkaar nu pas bij elkaar. En ja, we hebben misschien al een slok op, waarom kijk je ons zo aan? Je bent zelf dik. Margriet van aquarobics schudde haar hoofd en deed de gordijnen dicht.
Kom, we gaan! riep een van ons, een geopende wijnfles in de lucht houdend als een rode vlag. We begonnen te lopen, een richting in, een straat uit, Gérard achter ons, het gedreun voor ons. Hoe heten jullie eigenlijk, vroegen we elkaar, want we kenden de meesten nog niet. Hoe gezellig, kirde een vrouw die Cornelia van een paar deuren verderop bleek te zijn. Haar paarse krulspelden vlogen overal heen. Hoe gaat het met je echtgenoot en zijn knieën? We knikten en bleven strak vooruit kijken. Le Marais was niet bijzonder druk vanavond en we vulden de Rue des Archives als vallende dominostenen. We duwden voorbijgangers opzij, stapten over auto’s, struikelden over hondjes aan lijnen, lieten sporen achter van strawberry cheesecake-ijs, gesmolten chocootjes en misschien ook wel van tranen. We waren geen groep, maar we bewogen als één.
DREUN
Kijk! riepen we. We stopten even. Meer van ons voegden zich bij de menigte en keken. Daar: het stoplicht waar we onszelf ooit dwongen je nummer weer te wissen, bij de ingang van de supermarkt. We probeerden toen andere manieren te vinden om je te vergeten of te bezweren, wat er maar eerst zou komen. Hou van me, baden we tegen hangslotjes. Vergeet, fluisterden we in holtes van bomen. Door het land trokken we om ons evangelie te verspreiden, over te dragen, in de hoop onze liefde voor jou in te ruilen. Hou van me, vergeet. Bevelend en instructief.
Onze zielzakken pulseerden in onze kelen terwijl we wachtten op het groene licht. Een paar van ons pakten zakdoeken. We veegden onze voorhoofden af; met een zeventigtal zakdoeken veegden we onze voorhoofden af. Uit gewoonte wierpen we weer even een blik naar binnen, zeventig paar ogen hengelden naar de plek achter de kassa waar nu ene Jerome zit. Voordat je niet meer terugkwam, zat jij daar elke werkdag tot minimaal 18:00 uur (een keer een donderdag zelfs tot 20:14 uur).
Die ene keer dat je in onze miniwoning kwam, een middag, zei je: U heeft uw slaapkamer behoorlijk goed opgeruimd. We knikten en probeerden zo charmant mogelijk hardop te lachen, knikten nog maar een keer: dit is hoe we zijn.
Maar dit is niet hoe wij zijn. Elke dag maakten we alles schoon, stoften onze favoriete porseleinen beeldjes af (twee kussende katten), verstopten de antidepressiva, schudden de kussens op, elke ochtend weer tot de dag dat je langs zou komen.
We dachten altijd dat we best wel aardig waren om mee te hangen: we lachten om grappen, we zeiden bijna altijd ja tegen alles, en we lieten je na vijf uur alweer gaan. Onze lichamen mochten er nog wezen, zo dachten we, met aquarobics op donderdag en zaterdag. Oké, we zongen weleens te hard mee met liedjes, we waren soms te lichamelijk in de omgang en we deden lang over van alles maar dat waren vooral eigenschappen die, zo vertelden we onszelf, ook als charmant konden worden beschouwd.
Dingen die slechts één maal voorkomen maakten ons weleens verdrietig; unieke dingen worden vaak pas als uniek gezien wanneer je ze al hebt moeten loslaten. De porseleinen katjes waren sinds die ene middag alweer bedolven onder een laag stof. En het licht in ons hoofd, dat sprong pas vandaag weer op groen. We moesten door.
DREUN
Ik heb hier geen tijd voor, zei een van ons ineens, op de hoek van Hôtel de Ville. Ik heb hier niets mee te maken! Het was buurvrouw Cynthia. Ze zeurde gisteren nog dat we onze muziek wat zachter moesten draaien, maar ze was gewoon pissig dat niemand ooit reageerde op haar oproepjes op het prikbord van je supermarkt en bovendien: Céline Dion hoort op maximaal volume genoten te worden, gromden we naar haar. Ze probeerde de andere kant op te lopen, haar kleine ijslepel voor zich uit houdend als een botte dolk, maar we waren met te veel; adrenaline pompte door onze aderen, en we marcheerden net zo lang verder tot we weer één werden met Cynthia.
Hebben jullie ook een brief in jullie achterzak? vroeg iemand. We voelden in onze lila kamerjassen, en verdomd! We keken verbaasd naar het adres op de voorkant van de brief. We hadden onszelf beloofd de brief vandaag op de post te doen, zodat hij je morgen zou bereiken. Zodat je hem morgen zou lezen. Maar het adres op de brief bestond niet meer, en de brief was bovendien nooit verzonden, dus wat maakte het uit? We haalden onze schouders op en holden door, de kant van het steeds sneller dreunende geluid op.
DREUN
Het was op een blauwe maandag onder de wastafel dat we je schreven. Gérard sliep al. Aanvaard deze excuses. Het komt misschien nog maar één maal in jouw 79,1 jaar (een gemiddeld mannenleven) voor dat we elkaar gaan tegenkomen, wie weet, dus als het gebeurt, laat het er dan toedoen. Ja, laten we er dan toedoen. We zouden het meteen opsturen, zo knikten we tevreden.
Daarna overwogen we verschillende dingen. Naar je supermarkt te gaan en onze kamerjassen uit te trekken, bijvoorbeeld. Een andere optie was om gewoon thuis te smachten, zoals we deden bij Gérard, veertig jaar geleden. Thuis overwogen we als een golf over je heen te slaan; we dachten na over al onze opties, alle manieren waarop we je om zouden kunnen laten slaan.
Maar we bleven hier zitten, beneden, tussen de andere nietige mieren.
Slaap je al, schat? Gérards stem klonk ver weg.
DREUN
Met inmiddels een stuk of 150, 200 man sterk trokken we de straten door, richting de brug. Het gedreun werd sommigen van ons te veel, dat beseften we maar al te goed. Het was ook allemaal niet makkelijk.
Hoe zijn we ineens zo oud geworden, hoe zijn we ineens 57 jaar? We waren zo jong en nu zeurt onze linkerheup en verzakt onze rechtertiet, laten we eropuit trekken en deze fiets JATTEN, we steken die auto in BRAND, nee, BLIJF VAN ME AF! Patricia van 5c praatte steeds sneller; haar woorden werden paniekerige gilletjes en ze raakte buiten adem. Nee, Patries, waarom? Waarom? We zijn beschaafde mensen, dit is behoorlijk onnodig. Wat doe je nu?
We probeerden haar te sussen, maar ze was niet meer te stoppen. Met een hupje was ze bij een oude Peugeot die ze uit wanhoop besmeurde met haar stuk blauwe kaas. Nee, wat doe je nou? Straffe strepen stinkkaas vormden witte wazen over de ruiten. We keken toe, even, maar we moesten verder.
Maakte het uit dat je pas vijftien, bijna zestien jaar was? Dat je volledige carrière tot dan toe bestond uit het scannen van streepjescodes achter de kassa? Het waren vooral onze lichamen die we niet meer zomaar konden aanbieden. Na je berichtje moesten we verder. We reden niet meer met zonnebrillen op in Gérards oude auto langs je huis, we deden boodschappen in de andere Carrefour, we spraken niet meer met verschillende stemmetjes je voicemail in en we bezochten nooit meer Chanelles profiel, die, die, die tuthola met wie je ooit naar Disneyland Parijs ging. We dachten bijna niet meer aan wat je ons berichtte. Deksels, we overwogen zelfs een handje chips. Tot het dreunen ons vanavond kwam halen.
DREUN
Op de hoek van de Rue d’Arcole en de Seine, vlak voor de Notre Dame, begon een van ons tijdens het lopen ineens haar kamerjas en toen haar T-shirt uit te trekken. Doe normaal, Annette met twee n’en en twee t’s, zeiden we, en we trokken aan haar shirt. DOE NORMAAL, dit hoort toch niet? We schudden onze hoofden, iemand zuchtte hard.
Maar één voor één gingen ook onze eigen kledingstukken uit. Beha’s, flubberige onderbroeken, oorbellen, paarse krulspelden, ijslepels, Crocs, alles wierpen we van ons af. De wind raasde langs onze tepels. De kou voelde nog nooit zo comfortabel. Tabula rasa.
DREUN
Plots riep iemand Stop! We bukten bij het hek vlak bij de Pont de l’Archevêché, de beruchte brug die volhing met honderden slotjes, maar we waren met zoveel naakte lichamen (300? 500?) dat we ons moeilijk konden verstoppen.
DREUN
Het was al donker, maar we herkenden je meteen: daar stond je in al je jongensglorie, met je donkere krullen, net iets te veel haren in je nek, je gespierde schouders bollend uit je visserstrui, je jonge vingers die zich verleidelijk maar gespannen krulden om de armen van een grote betonschaar. Even raakten we in vervoering, weer, tot we zagen wat die vingers als een bezetene deden: ze knepen. Met elke knarsende knip sprong een slotje open en viel het met een dreun op de deinende brug. Je knipte ons los, dreun, een voor een knipte je ons kapot. Dreun. We verbaasden ons over de snelheid waarmee je dit deed en ook over het harde geluid dat de vallende slotjes maakten. De brug kermde van verlichting.
DREUN
We overwogen te gillen. Iets van: Hey! Of: Ho, ho, ho, belhamel! We snapten niet waarom je eerder zo geruisloos uit onze levens sloop, geen afscheid nam, als een Richard Parker. Het zou misschien nog maar één maal in je mannenleven voorkomen dat we elkaar zouden tegenkomen. En dat was nu, hier.
DREUN
Als duizend dieven in de nacht slopen we dichterbij. Misschien slopen we omdat we langzaam en oud waren, omdat we niet konden zien waar we stapten in het donker, misschien slopen we ook omdat we niet wilden dat onze naakte onderdelen trilden als pudding. Maar we namen onze tijd met dat sluipen, al ons hele leven namen we te lang de tijd. En terwijl we je naderden in het donker, van achteren, nam het gedreun af en werd het stiller en stiller, tot de stilte ons verzwolg en de laatsten van ons vielen.