Ik zweet in ultramarijn
Ik hoor je verhalen vertellen. Je wijst naar me, duidt me aan. Jij bent de gids. Je zegt: ‘kapje’, ‘oud brood’ of ‘voetenstoofje’, ‘Delfts blauw’ en ‘botervlootje’. Jij zegt dat ik misschien Vermeers meid ben, dat mijn man op reis is, dat ik op hem wacht. Blijkbaar heet ik Tanneke. Je geeft me vele namen. Ik word vaak vertaald, heet ook La Lechera, La Lattaia, Dienstmagd mit Milchkrug. Melkmeisje.
Ik zie hoe de bezoekers naar je verhalen luisteren. Gisteren keek een van hen echt naar mij. Hetr was iets voor sluitingstijd, jij was gehaast, liep met je groep naar het volgende doek en zag haar niet achterblijven. Het was een meisje, mijn leeftijd ongeveer. Ze prevelde een gebed, ik herkende het. Ik deed mijn best niet te blozen. Zij bloosde wel, hield haar kaken in haar palmen alsof ze een gewond diertje verstopt hield.
Deze ochtend stond je met nieuwe bezoekers voor me. Terwijl ik mijn ogen op de melk gericht hield, vertelde jij je groep: Zij is het stralende middelpunt van dit verstilde tafereel. Dat is lief. Weer ging ik bijna blozen.
Een beetje later zei je: Zij symboliseert de thuiskomst, ze is een baken van vertrouwen.
Toen ik dat voor het eerst hoorde, schrok ik. Tot Vermeer ervoor koos me te schilderen, was ik alleen in deze keuken waarvan de muren schimmelen. Mijn vereelte vingers roken naar karnemelk, ik had geen kinderen. Ooit was er sprake van een verloofde, maar hij vertrok. Sindsdien werd ik gemeden en in kamertjes gestopt. Soms ging de deur open en liet ik mij door vermoeide ogen bekijken, ruw in mijn billen knijpen.