Schrijfresidentie 2016

Zo veel water, zo dichtbij

door Davy Verbeke

Datum 10 februari 2020

Davy Verbeke schreef tijdens de schrijfresidentie van 2016 een kort verhaal over een relatiebreuk, geïnspireerd door het Musée national de l’histoire de l’immigration. 'Ik slaagde er blijkbaar nog altijd probleemloos in om te veinzen dat alles bij het oude was.'

© Husnee Mubaarik / unsplash

Zo veel water, zo dichtbij

‘Porte Dorée. Veuillez vous assurer de collecter tous vos bagages avant de sortir du tram.’

De vrouwenstem haalde mij uit mijn boek. Noburu’s vrienden hadden net de buik van de kat opengehaald en de ingewanden eruit getrokken. Ik had nooit begrepen hoe mensen erin slaagden om hun bagage op het openbaar vervoer te vergeten en dus ook niet waarom zo’n aankondiging nodig was. Nochtans hoorde ik ze de laatste tijd alsmaar vaker.
Ik klapte het boek toe, stond op en deed stuntelig alsof ik te weinig plaats had om m’n tramstoel te verlaten. De omzittenden schrokken van het plotse, schelle gejank; wisten niet dat zo’n kleine hond zo luid kon krijsen als je op z’n staart ging staan. Schijnbaar geschrokken, alsof ik de hond van de vrouw – haar kind – dan pas voor het eerst opmerkte, verontschuldigde ik me, ‘désolé, désolé, je m’excuse’ en begaf me naar de tramdeur.
Ik glimlachte toen ik m’n rug had gekeerd en stapte uit.  

Flore stond er. Op de afgesproken plaats. Op ons afgesproken uur. Het verwonderde me, want normaal was ze altijd wat nonchalant. Aan de overkant van de straat kwam uit een Afrikaanse bar muziek die het leven van de straat trachtte te overstemmen. Ik zwaaide naar haar.
Ze stond aan de voet van het monument op het Square des Anciens Combattants de l’Indochine. Twee palmboomrijen aan weerszijden van een lange waterpartij leidden naar een driekoppige fontein en een gouden standbeeld van de godin Athena, als een fata morgana in de verte. Een vrouw van vrede, welvaart, wijsheid en oorlogsvernuft voor de Franse kolonies.
Uit gewoonte naderde ik Flore zoals ik dat altijd had gedaan, net iets te happig, maar ik stopte op tijd. Ze knikte kort en raakte me niet aan. Een maand geleden had ze me nog besprongen.
‘Je bent op tijd,’ zei ik treiterig met een halve lach.
‘Ik deed mijn best. Gaan we?’ vroeg ze meteen. ‘Ik ben het niet gewoon dat ik op jou moet wachten.’
Ik voelde dat ik liever op de tram was blijven zitten. Me had kunnen laten meevoeren met die mensenmeute van hondenmoeders, toeristen, werklozen, pendelaars, zwartrijders en zwangere vrouwen. Dat ik langer deel had kunnen uitmaken van een tijdelijke groep mensen die in stilte voorgoed uit elkaar mocht gaan.

Het was drie weken gedaan tussen ons.
Thomas en Flore’ voor mijn vrienden, ‘Flore en Thomas’ voor de hare. Voor velen van hen waren we nog altijd dat woordpaar. Ik had geen zin gehad om een berichtje rond te sturen: ‘Hoi, Flore en ik hebben samen beslist uit elkaar te gaan. We hebben lang gebabbeld. Tranen vielen in haar thee en in mijn koffie. Het gaat wel met me. Tot een volgende.’
Haar witte jurk was nieuw. Ze wist dat ik dat wist en dat ik er niets over zou zeggen. Bedenkelijk keek ze naar mijn outfit. Mijn voormalige kleurenconsulente was er nu waarschijnlijk helemaal van overtuigd dat de voorbije vier jaar écht voor niets waren geweest. Alsof kleuren welvoeglijk combineren iets was dat ik ooit leren kon.
Boven ons betrok de hemel. Grijs verdrong langzaamaan het staalblauw. De Franse en Europese vlag naast het monument begonnen iets overtuigder te wapperen in de opstekende wind.

'Haar witte jurk was nieuw. Ze wist dat ik dat wist en dat ik er niets over zou zeggen. '

‘Wil je echt naar dat museum gaan? Waarom niet gewoon ergens in een café bijpraten?’ probeerde Flore me van gedachten te veranderen. Haar vraag had geen zin. Ze wachtte enkel op het antwoord dat ik klaar zou hebben. Dat deed ik namelijk altijd: vooraf voor mezelf het vreemde verantwoorden zodat het normaal werd.
‘Omdat ik al genoeg cafés heb gezien de voorbije maand.’ Wat te veel gedronken, dat ook. ‘En ik kan niet zo lang aan een stuk praten zoals jij dat kan.’ Ook niet zo zeker wat er nog te zeggen viel. ‘Dan hebben we tenminste nog iets om te lezen tussendoor.’ Het musée national de l’histoire de l’immigration stond al bijna tien jaar op mijn verlanglijstje.

Het heldere water van de driekoppige fontein achter ons stroomde naar ons toe. Langzaam kwam het naar beneden. Waterval na waterval na waterval daalde het af, geluidloos onze kant op. Het leek op dat moment een decor zonder veel betekenis.

***

We wandelden naar het museum, langs een affiche van een net afgelopen expo over migratie, ‘Frontières’. Over grenzen en limieten van limieten. De bewaker hield Flore bij de trappen tegen. Nieuw beleid. Ze opende haar rits en wachtte geduldig op de bewaker die met z’n hand dieper en dieper afdaalde, tot aan haar ondergoed, en daar gretig in het rond tastte.  

‘Nieuwe trolley gekocht? Mooie kleur, val je lekker mee op,’ plaagde ik. ‘Waarom heb je die bij je?’
‘Ik ga vanaf vanavond bij Theo logeren,’ zuchtte Flore. ‘Ik wil Amandine niet langer tot last zijn. Een betaalbaar appartement voor één persoon vinden in deze stad is onbegonnen werk als je niet iedere dag ei met ui wil eten.’
Morgen kwam er een jongen kijken naar de kamer waar Flore altijd had geschilderd. Drieëntwintig jaar. Enkele jaren jonger dan ik. Hield van fietsen in mallotige spanpakjes en van overbevolkte festivals, afgaande op de foto’s op z’n profiel. Economie gestudeerd. Leek weinig ambitieus. Geen gedeelde vrienden. Dan moesten we alvast niet te veel met elkaar praten.
De rode vlekken op het vloertapijt van Flores schilderkamer had ik er al meermaals proberen uitschrobben, zonder resultaat. Hopelijk stoorde hij zich niet te veel aan deze – daar konden ze toch voor doorgaan – vervaagde verfvlekken.
‘Mag ik m’n boek even bij jou steken?’ vroeg ik toen we de trappen van de ingang van het museum opgingen.

De vale gouden gevel van het musée national de l’histoire de l’immigration was een uitgestrekt bas-reliëf waarin gespierde mannentorso’s, zeilschepen, naakte vrouwen, druivenranken en slagtanden zich verdrongen om exotische overvloed te verbeelden.

'Het imposante gebouw lag nog net binnen de Boulevard Périphérique. Als de herinnering aan een jeugdzonde die tegen de binnenkant van je schedel drukt, maar nooit verdwijnen zal.'

Negen jaar voordat ik hier binnenstapte was het museum vernieuwd tot een museum over migratie. Nog eens tachtig jaar daarvoor, in 1931, was het gebouwd voor een koloniale expositie. Het imposante gebouw in het zuidoosten van Parijs, in het XIIde arrondissement, lag nog net binnen de Boulevard Périphérique. Als de herinnering aan een jeugdzonde die tegen de binnenkant van je schedel drukt, maar nooit verdwijnen zal. In het uitgestrekte Bois de Vincennes aan de overkant van de straat, net buiten de ring, vonden koloniale exposities plaats in de vorige eeuw, waaronder die van 1931, toen Frankrijk nog grote delen van de wereld bezat en dit ook wou tentoonspreiden. Het leek nu alweer een lang vergeten zaak.
Flore en ik stonden midden in de centrale feestzaal die tot het dak reikte en van waaruit je alle etages van het museum kon zien. Ik keek naar de vloer met grijze en donker- en lichtbruine rechthoeken die samen een patroon van gelijke vierkanten vormden. Flore keek naar de bezoekers die keuvelden in kuilen in de vloer, onder parasols. De centrale ruimte verbond alle verdiepingen met elkaar: het koloniale en het postkoloniale verleden op de eerste en tweede etage met het maatschappelijk heden op de bovenste verdieping. Die drie verschillende zaken werkten op elkaar in. Alles was voelbaar op het gelijkvloers waar wij stonden.

‘Hebben we er niet te snel een einde aan gemaakt?’ Flore keek me recht in de ogen. We hadden elkaar de voorbije drie weken niet gesproken. Dit had ik niet verwacht.
‘Ik denk van niet,’ zei ik flauwtjes. ‘We hebben alles zo lang doorgepraat, waren het er toch over eens dat …’
‘Maar zo lang was er niets aan de hand,’ nam ze het woord. ‘En dan was in een maand alles weg. Thomas, het knaagt aan me omdat ik het gevoel heb dat we overhaast zijn geweest, dat we ons hebben laten meeslepen in een slecht moment. Ik kan gewoon aan niets anders denken dan aan onze gemankeerde mogelijkheden.’
Zoals ze daar nu stond, contraposto krabbend aan haar schouder, geïrriteerd door haar eigen onmacht, deed ze me denken aan die ene keer dat we samen paddenstoelen hadden genomen. Ze had me toen huilend duidelijk proberen maken dat de planten in onze woonkamer eigenlijk altijd prachtig sidderden maar dat wij dat in normale modus niet konden zien en ook dat ze het zo verdomd jammer vond dat ze het subtiele verschil tussen hun groene kleuren niet kon proeven, net nadat ze aan de grote varen, de sanseveria en de vetplant had gelikt. 

‘Maar jij bent dus nog altijd overtuigd, zie ik?’ vroeg Flore alsof ze het antwoord niet wou horen.
Ik tuurde naar een blanke missionaris die onbewogen naast een paar blote, gebronsde vrouwenborsten stond.
‘Ik dacht dat we het erover eens waren dat de bubbel waarin we zaten niet zo stevig was als we voorheen dachten.’
De zaalmuren rondom ons waren fresco’s van een koloniaal paradijs. Oerbomen, oceanen in Frans blauw, indianen, gevleugelde zeepaarden, cactussen en godinnen. Blanke zusters verpleegden zwarte kinderen. Afrikanen en Aziaten in lange gewaden stonden broederlijk naast Europeanen in pak met tropenhelmen op. Alles harmonieus.
‘Alles is zo snel veranderd, zonder dat jij, dat wij kunnen zeggen waarom precies,’ probeerde Flore nog. 
Ik bleef zwijgen en keek omhoog. Via het getrapte dak viel buitenlicht naar binnen. Het plafond was een oculus, maar dan vierkant. Meer de pupil van een schaap dan die van een varken. Net voordat het wordt geslacht.

In de hoek van de grote zaal stond een oude maquette van de koloniale expositie van 1931. Alle veroveringen van landen als Frankrijk, België, Nederland, Denemarken en Portugal netjes in tijdelijke paviljoenen ondergebracht. Alles mooi naast elkaar rond een vijver, le Lac Daumesnil, daar waar le Bois de Vincennes begint. Togo, Kameroen, Tunesië, Cambodja, Guadeloupe, la Réunion, Congo, Marokko, Martinique, Somalië, Algerije, Madagascar, Syrië en tientallen andere kolonies. Imperiale macht mooi gepresenteerd. Beheersbaar op een schaalmodel, voor altijd binnen handbereik.
‘Kijk, je kon toen ook met bootjes varen,’ wees ik naar het water.
Geërgerd schudde Flore haar hoofd. ‘Hoe kan jij nu zo doen? Alsof er niets aan de hand is? Alsof je het allemaal niet zo erg vindt.’

'Ik slaagde er blijkbaar nog altijd probleemloos in om te veinzen dat alles bij het oude was.'

Rond ons stonden kinderen op de tippen van hun tenen om de maquette te kunnen zien. ‘Jawel, sorry, ik besef het misschien allemaal gewoon nog niet zo goed,’ gaf ik met gedempte stem toe. Ik slaagde er blijkbaar nog altijd probleemloos in om te veinzen dat alles bij het oude was.

***

Zwijgend slenterden we de trap naar de eerste verdieping op. Daar werd de geschiedenis van het museum behandeld. Met mijn handen op de rug begon ik het eerste infobordje te lezen. Met overdreven interesse, om haar even op afstand te houden.

Achter me stond Flore. Ze leunde met haar ellenbogen op het lage muurtje dat uitgaf op de centrale zaal op het gelijkvloers, waar we daarnet stonden. Haar vuisten ondersteunden haar kin.
Ik ging naast haar staan. Om haar aandacht te trekken deed ik haar opzettelijk na, nam ik haar houding aan. Ze bleef voor zich uit staren.
De vloer beneden was aan de randen bezaaid met mozaïektegels. Pauwen, bloembladen, salamanders, dansende goden. Motieven die ik daarnet niet had opgemerkt toen ik er over liep.
De blik van Flore bleef gefixeerd op het midden, op het abstracte bruin-geel-grijze patroon van vierkanten dat het gros van de vloer uitmaakte. Gissend dat haar boodschap was dat ik haar beter even met rust liet, ging ik opnieuw lezen.

Nog voor ik me omdraaide was ik alweer vergeten wat ik net had gelezen.

Op exact dezelfde plaats leunde Flore nog altijd voorovergebogen over het muurtje – een fractie van een seconde had ik haar niet herkend, van op haar rug gezien. In haar zwaarmoedigheid was ze gracieuzer dan ik haar ooit eerder zag. Heel even wou ik haar rechterschouder aantikken en dan links gaan staan, of haar een duwtje geven en tegelijkertijd tegenhouden om dan mijn beloning te vragen omdat ik haar van een gewisse dood had gered.

'Nog voor ik me omdraaide was ik alweer vergeten wat ik net had gelezen. '

Flitsen van toen we in India rondreisden, een tweetal jaar geleden, lichtten plots op in mijn hoofd. Flarden van toen we elkaar een halve dag aan de praat hielden met de grootste onzin vanop twee aanpalende toiletten, omdat we allebei buikloop hadden opgelopen en dan maar vanop onze plee mensen aanriepen om voor ons een bestelling te plaatsen in het spotgoedkope restaurant verderop in de straat, omdat we honger hadden. Die nacht hadden we ongelofelijke seks.
Zou er ooit een tijd komen dat deze beelden me niet meer ongevraagd voor de geest zullen schieten, dat ze diep genoeg weggezonken zullen zijn in het slib van de komende jaren?

Zonder me aan te kijken – ze moest me vanuit haar ooghoek hebben zien staan – mijmerde Flore luidop tegen me: ‘Weet je, ik geloofde echt dat wij onze wereldreis zouden maken. Ik dacht dat het gewoon een kwestie van het juiste moment vinden was.’ Met de tippen van haar rechterschoen schopte ze ongedurig tegen de muur, om te kalmeren. ‘Maar ik begin te denken dat je meer van de mogelijkheid en het beeld van zo’n wereldreis hield, dan van de reis met ons tweeën zelf.’

Ik antwoordde niet meteen. Probeerde eerst het woord ‘hineininterpretierung’ correct te spellen in mijn hoofd. Lukte makkelijker dan verwacht.

‘Je bent te veel onnodige cirkelinterpretaties aan het maken, Flore.’ Mijn hand legde ik op haar arm, net zoals ik haar vroeger zou hebben getroost of dat toch altijd had proberen te doen. ‘Het is voor mij ook onwerkelijk om ons los te laten, maar jij weet evengoed als ik dat we verschillende wegen aan het uitgaan waren.’
‘Je hand zweet,’ zei ze venijnig voor ze van me weg liep, dan toch eindelijk de tentoonstelling in. 

Hoewel Flore nu wel naast me stond en ook deed alsof ze samen met mij de foto’s aan de museumwand bekeek, voorvoelde ik de storm die deze stilte in zich droeg. Voor andere museumbezoekers zagen we er waarschijnlijk gelukkig uit.

‘Je ouders hebben je verneukt in je kindertijd, je weet het en toch wil je er niets aan doen,’ verhief ze plots haar stem terwijl ik een luchtfoto van de volledige koloniale expositiesite aan het bestuderen was, op zoek naar de bootjes op het water.
‘Alsjeblief, Flore, ga nu niet …’
‘Een psycholoog of medicatie om je jeugd te vergeten of te verwerken, het kon me allemaal geen barst schelen, zolang je maar gelukkiger zou worden. Maar jij bent gewoon te koppig om zelfs nog maar te overwegen dat dingen kunnen veranderen en dat niet alles altijd alleen maar slechter wordt.’
Ik greep haar bij de arm, maar ze rukte zich meteen los, wat niet zo moeilijk was door mijn zweethanden.
‘En wat moet ik nu gaan doen?’ brieste ze verder. ‘Vertel het mij. Een beetje knullige schilderijtjes blijven maken in de werkkamer die ik niet meer heb? En dan maar hopen dat mijn familie voor mijn verjaardag eens wil samenleggen om er eentje te kopen? Ik heb alles op jou gezet en ik kan mezelf wel voor de kop schieten dat ik dat heb gedaan.’  
‘Flore, alsjeblief,’ probeerde ik haar tot rede te brengen. ‘Ik wou echt dat we eruit konden raken, ik ben bang, ja, om dingen op te bouwen die ...’
‘Nogal een geluk dat onze vrienden nooit vrienden met elkaar zijn geworden,’ beet ze me nog toe voor ze zich begaf richting de trappen naar de uitgang.

'Voor andere museumbezoekers zagen we er waarschijnlijk gelukkig uit.'

Ik maakte nog even aanstalten om achter haar aan te gaan en haar terug te halen, maar ik kon de twee kinderen die met grote ogen naar me staarden dat plezier niet gunnen.

Nog een en een halve etage te gaan. Kon niet langer dan een uurtje duren.

***

De rest van de zaal behandelde nog de verdere levensloop van het gebouw.
Ik las hoe het museum na de dekoloniseringsgolf in een lastig parket was terecht gekomen. Hoe delen van het museum jaren gesloten waren geweest. Hoe in 2004 werd beslist om er een museum over migratie van te maken in de hoop ermee xenofobie in de maatschappij tegen te gaan en restanten van koloniaal denken te ontmantelen. Hoe illegale immigranten in 2010 het museum bezetten om hun eis tot regularisatie kracht bij te zetten.

Moeizaam probeerde ik de info in me op te nemen. Mijn concentratie was gebroken.

Ik slenterde nog naar de bovenste verdieping. Die was gewijd aan het thema hedendaagse migratie naar Europa. Ik las nog enkele muuropschriften die een boodschap brachten over ‘accepter la complexité des histoires singulières et envisager son avenir dans un vivre ensemble’ of over ‘hériter une histoire familiale et comprendre ses racines à travers le passé’, maar ik had er niets aan. Mijn reservoir van interesse was volledig leeggelopen.

Er was op de kelderverdieping, ondergronds, wel nog een groot aquarium.

***

Op een bankje zat ik naast enkele schildpadden die domweg dartelden in het water. Kinderen joelden van plezier bij het zien van al die loom drijvende vissen met snorren en baarden, van roggen die zich met zand camoufleerden, van haaien die heen en weer zwommen, van roerloze witte alligators die vloekten met al dat krioelen van leven.

Met hun kleine vingers tikten de kinderen op de gigantische aquariums met duizenden liters water, wachtend achter die dunne glazen wanden.

Tussen die echo’s en de geur van gefilterd water die me vaagweg terugbrachten naar het overdekte zwembad waar ik als kind oneindige zaterdagvoormiddagen had doorgebracht, dacht ik terug aan hoe nauwgezet en goed improviserend ik een jaar geleden wel te werk was gegaan. Aan het grote vleesmes dat ik eerst had afgespoeld in de gootsteen. Aan het keukenpapier waarmee ik die gootsteen van alle sporen had ontdaan, dubbel toe had gevouwen en in mijn broekzak gestoken.
Simon had meteen geantwoord. Hij zou binnen een kwartiertje in ons stamcafé zijn. Het keukenpapier had ik onderweg enkele straten verder in een vuilbak gegooid.

Twee uur later had een hysterische naar adem happende Flore me gebeld. Ik moest meteen naar huis komen. Iemand had onze hond op onvoorstelbare wijze omgebracht.
We legden klacht neer tegen onbekenden. Zonder bewijzen werd het een lastige zaak, vertelde de politieman ons. We verdachten eerst de bovenburen die in het verleden eens vriendelijk waren komen vragen of we niet wat meer met onze hond zouden kunnen gaan wandelen, zodat hij overdag niet meer zo veel zou janken. Ik verontschuldigde me eerst mateloos bij Flore dat ik die avond de deur van ons appartement en de voordeur niet op slot had gedaan. Maar misschien was het wel een willekeurige dronken gek geweest, waar onze straat dicht bij het station vol van liep. Die kon bij ons zijn binnengedrongen, redeneerde ik, zomaar, zonder reden.

'Er zijn geen wegen terug naar waar we vandaan komen. Als je beslist om te liegen, dan moet je jusqu’au bout gaan.'

Er zijn geen wegen terug naar waar we vandaan komen. Als je beslist om te liegen, dan moet je jusqu’au bout gaan. Je verhaal zo opbouwen en verpakken dat de inherente inconsistenties worden gemaskeerd. Jezelf en anderen blijven voorliegen. Vastberaden volhouden dat schone schijn het geweld en de chaos in elk van ons en in ons allen samen voor altijd kan uitstellen.
Ik had Flore overtuigd om niet te verhuizen en om de hele zaak te proberen vergeten.
De bloedvlekken op het tapijt van haar schilderkamer waren iets hardnekkiger.

***

Bij het verlaten van het museum tekende zich op de vloer bij de ingang, in een samengaan van het sierkoperwerk van de balustraden in de inkomhal met het verdwijnende avondlicht, een schaduwspel af. Rechte en kromme lijnen doorkruisten vierkanten, cirkels, rechthoeken en het silhouet van mijn schaduw. Mijn eigen leven verliep volgens de patronen van deze plek. Ik was een deel van dit gebouw, van al dat verleden en haar nog vormeloze vervolg. Begin en einde, opgang en verval. Alles kwam voortdurend samen in het onophoudelijke nu.
Ik liep terug naar de tram. Net voor ik aan de halte was, lichtte op het scherm van mijn smartphone een nieuwsflash op:

‘Metrohalte Reuilly-Diderot om 16u36 geëvacueerd. Metrolijn 8 stilgelegd. Verdachte achtergelaten gele trolley op perron onschadelijk gemaakt.’

De halte waar Flore moest overstappen om naar Theo te gaan. Niet zo lang nadat ze uit het museum vertrokken was.
Als bezeten probeerde ik haar te bereiken. Telkens voicemail. Ik werd gek.

Ik stond opnieuw aan die fontein, dat voordien banale historische decor. Ik zag opnieuw het water dat naar beneden stroomde, maar nu voor het eerst helder. Het was datzelfde water dat er daarnet al was geweest. Dat toen al onze kant was uitgekomen en dat altijd zal blijven doen. Alles om ons heen wil ons dat duidelijk maken, maar we beseffen dat pas wanneer het aan ons is voorbijgegaan, wanneer alles is veranderd.  

© Marianne Hommersom

Davy Verbeke (1989) studeerde Geschiedenis en Engels in Gent, Parijs en Brussel. Hij schrijft kortverhalen over herinneringen – individuele en collectieve – en andere zaken die het verdwijnen van de dingen uitdagen. Als publiekshistoricus houdt hij een MO*-wereldblog bij over koloniale monumenten in Kinshasa en werkte hij voor het AfricaMuseum in Tervuren. Voor spottedbylocals.com schrijft hij over zijn favoriete plaatsen in Brussel.

Naast dit verhaal schreef Davy in Parijs ook de brief Een rottende tropische vrucht. Aanbevelingen voor een koloniaal pretpark.