Zomereik
‘Ik heb de eer Uwe Koninklijke Hoogheid te rapporteren dat er hier en in de omstreken tot op dezen oogenblik nog niets is voorgevallen.’
Het was 1832 en generaal Chassé zat in zijn kamer in de citadel van Antwerpen. Deze burcht was de enige plek in België die nog in Nederlandse handen was. Hij wachtte op een aanval. De aanval. De generaal zat al sinds hij tien jaar oud was in het leger. En nu zou het gebeuren.
Alleen was die aanval nog niet begonnen. Dus generaal Chassé draaide het dopje van zijn inktkoker, doopte zijn pen in de inkt en staarde voor zich uit. Hij wist niet wat hij in zijn dagelijkse brief aan de koning moest schrijven.
Meestal kon hij wel iets bedenken. Dan schreef hij hoe de vijand weer een stapje dichter was genaderd, of over hoeveel voorraden er nog waren in de burcht.
Maar vandaag niet. Zijn ideeën waren op. Hij schreef:
‘Ik heb de eer Uwe Koninklijke Hoogheid te rapporteren dat er hier en in de omstreken tot op dezen oogenblik nog niets is voorgevallen.’
Het vooruitzicht op een grote ramp stelt ons gerust. Klimaatverandering is één van de grootste rampen van onze tijd en toch hebben we het nog altijd over beloftes voor 2030, maatregelen voor 2050 en gevolgen voor 2100.
Terwijl we wachten op het einde nemen schrijvers, kunstenaars, journalisten en activisten de taak op zich om ons beelden voor te schotelen van het toekomstige onheil. Van droogtes, overstromingen, migratiestromen, drinkwatertekorten, bosbranden.
En toch is het nooit genoeg. De ramp is nog groter! Nog onvoorstelbaarder! We hebben nog meer verbeelding nodig!
Alleen is zeggen dat je voor deze ramp verbeelding nodig hebt, ook zeggen dat er hier en in de omstreken tot op dezen oogenblik nog niets is voorgevallen.
Met die boodschap van generaal Chassé vertrokken drie soldaten in een postschuit over de Schelde, naar de koning van Nederland. Onderweg werd hun zeil kapotgeschoten, en trotseerden ze de Noordzee. Uiteindelijk kwam de boodschap bij de koning terecht, en daarna bij mij, en nu bij u.
‘Ik heb de eer Uwe Koninklijke Hoogheid te rapporteren dat er hier en in de omstreken tot op dezen oogenblik nog niets is voorgevallen.’
Maar er was van alles voorgevallen.
In de Kaukasus was een buxusboom gegroeid tot diens stam armdik was. De boom werd omgehakt en de stam werd gedroogd en in de vorm van een inktkoker gesneden.
Een handvol kwartszand was zo heet gemaakt in een houtoven dat het smolt, en door de adem van een mens tot een inktflesje geblazen.
De inkt in dat flesje was gemaakt van geplette galappels, de uit bladmoes vervaardigde coconnetjes die galwespmoeders maken voor hun larven aan de onderkant van het blad van de zomereik.
Maar dat zag de generaal niet. Hij doopte zijn pen in de inkt en staarde voor zich uit. Hij schreef dat er nog niets was voorgevallen.