TL
We kenden de angst goed. We waren ermee opgegroeid. Dat er op een dag een ramp zou komen. In de vorm van warmte, van smeltende poolkappen, van een onbewaakte sporttas in het gangpad.
Maar de ramp komt in de vorm van nacht. Stikdonker, midden op de dag. Het soort donker waar je vroeger bang voor was. Waarvan je hart in je buik valt. Waarvan je denkt dat het nooit meer licht zal worden. Tot uren later het stof begint te vallen.
Hij is er nog. De zon doet pijn in onze ogen na dat dikke donker en maakt de wereld zichtbaar. Een kapotte versie van de wereld. Maar kapot door ons. Niet door de ramp.
‘Kernbom’ hadden we geroepen in het donker. Huizen dichtgespijkerd tegen radioactieve straling. Dan in paniek geraakt zonder elektriciteit en water. Toch maar naar buiten gegaan, waar we niks zagen. Auto's in brand gestoken om licht te maken. Gepakt wat we pakken konden omdat we dachten dat we nooit meer een kans zouden krijgen. Gepakt uit handen en huizen die niet van ons waren. Met een steen op iemands hoofd geslagen voor drinkwater. Het leek allemaal zo vanzelfsprekend.
Maar de zon is de tl-buis die 's ochtends na het laatste rondje aangaat in de kroeg. Je kijkt in de rode gezichten en uitgelopen mascara, de zweterige oksels en alcoholadem en je weet dat je iets te wild hebt gedaan. Je schaamt je.
De tl-buis gaat aan en je weet dat je zo snel mogelijk naar huis moet gaan. Jas ophalen bij de garderobe, thuis twee aspirientjes en een groot glas water en daarna slapen. Doen alsof je het allemaal niet gedaan hebt.
We kijken om ons heen en naar elkaar. Radioactief en beschaamd. De zon is er, de dag begonnen, maar wij gaan slapen.