Ebe
Verspreid over de vloer van mijn atelier liggen tientallen documenten. De foto’s van Ebe op zijn trouw vallen meteen op. Hij ziet er goed en zacht uit, alsof zijn eigenschappen op zijn huid liggen, leesbaar. Hij is de held uit een stripverhaal: getekend om goed te zijn.
Naast de foto’s liggen aantekeningen, uitgeschreven interviews, mailverkeer met Ebes echtgenoot. Ik raap zijn eerste mail op.
‘Beste meneer Boey, vroeger werd mijn lichaam naast een ander wakker.
Bij Ebe ondervond ik voor het eerst wat het is om een lichaam te hebben. Ik ging ermee voelen, denken, herinneren. Ik kon het spreken en lezen. Het was mijn eerste tweede taal.
Wat er van Ebe rest, heb ik in archieven bewaard. Er zijn dia’s en krantenknipsels, dagboeken, ansichtkaarten, zelfs rekeningafschriften. Al zijn gedachten zijn hier nog, slechts zijn lichaam ontbreekt. Maar met zijn lichaam is er ook een taal uitgestorven. Ik kan niet beschrijven hoe hij op zijn voeten wiebelde wanneer hij ongeduldig was; hoe hij zijn schouder optrok tijdens het klaarkomen en ik daarmee wist dat het goed was geweest; hoe hij over zijn buik aaide wanneer hij het even niet meer wist.
Help mij alsjeblieft om zijn taal nog één keer te spreken, leer zijn lichaam kennen. Bel me ASAP op +32 4XX XX XX XX.’
We hebben uren gesproken, Ebes lichaam gearchiveerd tot het verstrooid over mijn vloer lag.
Aan de andere kant van de kamer staat een spiegel. Ik loop er langzaam naartoe, neem ondertussen een langer lokje haar tussen duim en wijsvinger en steek het aandachtig achter mijn oor. Voor de spiegel trek ik als geoefend mijn schouder op, wiebel zacht op mijn voeten, aai over mijn buik. Ik volg elke beweging, elke schakering van elke beweging, elke herinnering aan elke schakering. Ik volg mijn lichaam tot het vertroebelt en oplost.