Het waren toen holle frasen, maar Fortuyn wist ze politiek te verzilveren door de arme blanken van Nederland erop te wijzen dat het inderdaad de moslims waren die hun leven vergalden en dat ze trots moesten zijn op hun eigen ‘Hollandsheid’. Hij verwierf razendsnel een enorme aanhang, ja, ook onder allochtonen, wat het lastig maakte om in zijn politieke strategie de sporen van racisme te zien.
Zijn vroege dood veroorzaakte even een leegte, die snel werd opgevuld door Geert Wilders. Hij bouwde het raamwerk van Frits Bolkestein veel systematischer en doortastender uit: leer de mensen dat alle ellende door de Islam komt, en geef ze een gevoel van trots op wie ze waren. Nee, niet wie ze zijn, want dat is in de moderne, globaliserende wereld nogal een puinhoop. Wilders’ Henk en Ingrid hebben geen internet en houden niet van hip hop, maar leven nog een beetje in de jaren vijftig, toen de overvloedigheid in de verzorgingsstaat nog in de maak was, toen langzaam de voorzieningen tot stand kwamen voor werklozen, bejaarden en gehandicapten, maar vooral: toen er nog geen allochtonen waren.
Je kunt zeggen dat Bolkestein, Fortuyn en Wilders in ieder geval met elkaar gemeen hebben dat zij al vroeg zagen dat er in Nederland een blanke klasse was ontstaan die cultureel onderontwikkeld was en dat voorlopig zou blijven. Alle andere politieke partijen, maar vooral de PvdA, zagen alleen de culturele onontwikkeldheid van de allochtonen, waar ze met man en macht en een gigantische scala aan beleidsmaatregelen iets aan probeerden te doen (niet tevergeefs overigens, maar dat terzijde). De echte grote groep potentiële kiezers werd echter gevormd door een nieuwe ‘onzichtbare klasse’: de blanken, die wel leken op kleinburgers, dankzij de toegenomen welvaart, de hoge lonen, de bereikbare woningen, vakanties, auto’s en luxe goederen – maar die nooit de mentaliteit kregen van de door Johan Huizinga zo gedroomde kleinburgerij.
Wilders wist deze ‘onzichtbare klasse’ zichtbaar te maken, door ze te verenigen onder de twee thema’s van haat en trots: ‘Haat de islamitische indringers en wees trots op jezelf’, is zijn devies.
Zijn aanhang was gecreëerd, zijn positie was gevestigd, en het wachten was op politieke partijen die panisch en principeloos genoeg waren om hem in de kern van de Nederlandse macht op te nemen. Dat gebeurde in de beruchte zomer van 2010: de definitieve erkenning van het Nederlandse populisme, met de totstandkoming van het huidige kabinet van VVD, CDA en PVV.
Het opvallende in dit proces van de afgelopen tien jaar is de rol van de Nederlandse intellectuelen. Het is alsof ze hun ogen niet geloven. Twintig jaar geleden had Bolkestein het al gezegd, tien jaar geleden wist Fortuyn het in verkiezingswinst om te zetten, vorig jaar wist Wilders er regeermacht mee te krijgen, en nog wrijven de intellectuelen zich in de ogen.
Intellectuelen zijn over het algemeen verlichte, rationele humanisten die heilig geloven in gelijkheid en vrijheid. Intellectuelen hebben bovendien de neiging te denken dat ook de politici zijn zoals zij zelf: verlichte, rationele, humanisten. Mensen die overtuigd zijn van het feit dat het redelijker is vreedzaam met elkaar te werken aan de beschaving, dan haatzuchtig elkaar tegen te werken ten bate van zichzelf. De Nederlandse intellectuelen hadden en hebben grote moeite te geloven dat Nederlandse politici in staat zijn ‘het volk’ te misbruiken, te bedriegen en te belazeren, enkel en alleen om macht en rijkdom te verwerven. In Nederland zijn politici toch beschaafd, eerlijk en principieel? Schurken zijn er toch alleen in Afrika?
Nu pas zie je de intellectuelen langzaam wakker worden. De afgelopen jaren werpen ze zich op ‘het populisme’, schrijvers van Bas Heijne tot Thomas von der Dunk proberen verwoed te begrijpen hoe het zover kon komen. Het levert aardige stukjes en bundeltjes op, laatstelijk het boek van Bas Heijne, Moeten wij van elkaar houden? Het populisme ontleed (De Bezige Bij). Het zijn soms prijzenswaardige analyses, mijn bezwaar is alleen dat ze nog altijd doen alsof ‘populisme’ het probleem is. Dat wil zeggen: dat politici het probleem zijn. Politici dus die dingen zeggen en beloven, enkel en alleen om het volk te behagen. Dat populisme moet worden ontleed. Waarom zijn de leiders niet beschaafd, is dus de eigenlijke ondertitel van het boek van Bas Heijne.
Maar dat populisme is het probleem niet. Wie een beetje heeft gereisd in de wereld weet dat politieke schurken niet alleen in Afrika voorkomen. De kwestie is niet dat populisten munt slaan uit rare gedachten van het volk, dat doen ze altijd en overal – hoewel in Nederland pas sinds kort. De kwestie is hoe dat volk aan die rare gedachten komt en wat daaraan gedaan moet worden. Het probleem is dus niet Wilders, het probleem is zijn aanhang!
Bas Heijne maakt een onderscheid tussen een rationeel humanisme en een emotioneel populisme en vraagt zich af hoe het ene zich verhoudt tot het andere. Hij weigert een onderscheid te maken tussen goed en kwaad: het rationeel humanisme is niet per se goed en het populisme niet per se kwaad.
Is dat wel de juiste vraag? Laten we het zo voorstellen: de Nederlandse elite vertegenwoordigde lange tijd dat verlichte, rationele humanisme dat uitging van de redelijkheid van vreedzame samenwerking: noem het tolerantie.
Het volk daarentegen is helemaal niet verlicht, maar vooral emotioneel en romantisch-nationalistisch, en daardoor tamelijk intolerant. Bas Heijne leert ons nu dat het rationele en het emotionele eigen zijn aan de menselijke natuur. Wij zijn allen gespleten in die twee levenshoudingen en het gaat er dus om, om die twee in evenwicht met elkaar te brengen. Ratio en emotie moeten dichterbij elkaar komen, het gaat, zoals hij zegt, ‘om herkenbaarheid, nabijheid en dialoog’.
Ik zou zeggen: uiteraard zijn ratio en emotie eigen aan ieder mens, natuurlijk zijn we soms humanistisch en soms romantisch. Het gaat er niet om te willen vermijden het ene goed en het andere kwaad te noemen – Bas Heijne probeert namelijk vooral te voorkomen dat hij moet gaan zeggen dat het volk kwaadaardig is. Het gaat erom vast te stellen dat het ene hogger staat dan het andere.
Emotie staat lager dan ratio. Emotie is intuïtief en instinctmatig aanwezig, dieren hebben het ook.