Schrijfresidentie Parijs 2021

Strengen & Je plaats op de weg

door Jori(k) Amit Galama

Datum 30 maart 2023
Door
Jori(k) Amit Galama

Tijdens de schrijfresidentie werkte Jori(k) Amit Galama aan een serie korte verhalen en videowerk waarin hen sociaal-ecologische thema’s benadert via persoonlijke ontmoetingen. Seksualiteit, marginalisering, magie en trauma blijken hierbij geregeld op intieme wijze met elkaar verweven. Deze twee teksten waren eerder te lezen op Hard//hoofd. 

(1)  

Strengen 

Het is bijna middernacht, de groeilamp weerkaatst mijn gezicht violet in het keukenraam. De loopkrukken, die ik bijna weer weg kan doen, leunen tegen het aanrecht. Voor me op tafel staat een jampot met daarin een stekje van een begonia, dat ik van een tante heb gekregen. De vermoeidheid omhelst me van achteren en een moment sluit ik mijn ogen. Ik herinner me een flard van een droom; verschillende manen staan aan de hemel, hun schijnsels bewegen als zoeklichten over een ledige planeet. Sommige lichtbundels zijn zacht, strelen de huid en doen doorzichtig gras ontkiemen, andere bezitten een brandende straling die schroeisporen achterlaat. 

Ik open mijn ogen, vanaf vrijwel iedere plank en keukenkast kijkt een plant op me neer. Elke dag toont het algoritme me artikelen, inspelend op de plantenobsessie van mijn generatie. De blaadjes van het begoniastekje zijn groen met krijtachtige vlekken. Via de vrouwen van mijn familie wordt hij al minimaal vier generaties doorgegeven. Enkele weken terug, in een café bij Volkspark am Weinberg, hoorde ik van mijn nicht over deze plant. Ik weet niet meer hoe we van onderwerp waren versprongen, maar even daarvoor had ze gesproken over haar angst voor de overerfelijkheid van schizofrenie. Hoe ze altijd het schuine oog had gevoeld van de andere vrouwen in de familie; zou ook zij van het padje raken?   

Iets ritselt. Er is een streng van mijn vaderplantstek op de grond gevallen. Eerst dacht ik dat hij steeds strengen losliet door mijn slechte zorg of door de scherpe rand van de pot. Een tijdje legde ik daarom opgerolde watten onder de steeltjes. Later vertelde een Joodse vriend echter dat dit constante verkassen de natuurlijke verspreidingstactiek van de plant is en dat hij hierdoor de antisemitische bijnaam ‘de wandelende Jood’ draagt – inmiddels circuleert het alternatief ‘wandering dude’. Ik raap de streng op en houd ’m in m’n handen, de blaadjes glanzen. Net als de begonia had ik ook deze vaderplant in een jampotje gekregen – van een minnaar. Ik weet niet meer of het gebeurde voor - of nadat het hiv-verhaal zich tussen ons had ontsponnen.  

Ik had zuurkoolstrudel met walnoten en geitenkaas gemaakt en realiseerde me pas tijdens het opdienen dat dit een recept is dat ik ieder keer weer maak voor potentiële geliefden. Aan het stadium waarin de hiv zich bij de minnaar van het stekje bevond, meende de GGD-arts met 90% zekerheid te kunnen zeggen dat ik de besmettingsbron was. Het moest een duivelse overdracht zijn geweest, via orale seks. In enkele dagen maakte ik een rouwproces door waarbinnen ik steeds terugkeerde bij dezelfde vraag: hoe kon ik dit doen met het lichaam waar mijn biologische moeder zo haar best voor had gedaan, en dat ik slechts in bruikleen heb gekregen? Later bleek dat hij de infectie door een ander had opgelopen, dat ik negatief ben.   

Inmiddels is de stek van zijn vaderplant op meerdere plekken in mijn huis gaan woekeren. Ik open de deur naar het balkon, de avondhemel is bewolkt. Ik vind een lege pot die ik vul met aarde. Met een mes maak ik een klein maar diep gat. Ik neem niet eens meer de moeite om de vaderplant in het water te zetten en te wachten totdat hij wortels heeft. Zodra hij vochtige aarde voelt, kruipen zijn witte ledematen al van onder de oksels tevoorschijn. Ik trek enkele van de onderste blaadjes weg, steek de steel in de aarde en giet er het laatste beetje verveine thee uit de pot overheen. 

‘Voel je de angst voor de schizofrenie nu?’ vroeg ik destijds aan mijn nicht tijdens ons gesprek in het café. ‘Niet echt meer, niet voor mezelf,’ antwoordde ze. We hadden de exacte cijfers opgezocht en vonden onderzoek dat uitwees dat er op de gehele bevolking zo’n 1% kans is om het te krijgen en wat zich bij tweedegraads verwanten verhoogt naar 2 tot 4%. Onderaan stond dat schizofrenie onbehandeld tot ‘veel lijden (bij patiënt en omgeving) kan leiden en arbeidsongeschiktheid kan veroorzaken’ – een beschrijving die uitermate Nederlands aanvoelde. We hadden het onderwerp afgesloten met de constatering dat we beiden over niet al te lange tijd dertig zouden worden, volgens statistici de grens waarna schizofrenie zich nog zelden openbaart.  

Ik maak een groter gat in dezelfde pot van de streng vaderplant en pak het begoniastekje. Even streel ik met zijn natte wortels over de lijnen in mijn handpalm. Ik denk aan een vriendin met een Afrikaanse en een Europese ouder, die stekjes van de tropische planten uit een koloniaal instituut in Parijs meenam. Welke energie zit er opgeslagen in die planten, waarvan getuigen ze, wat voor trauma’s en weerbaarheid zit er in opgeslagen en wat doen we met deze energie? Ik beeld me in dat ik via de begonia de aanwezigheid van mijn voormoeders kan voelen, de optelsom van kleine zorghandelingen die het organisme in leven hebben gehouden, de vibraties die hij heeft opgeslagen.  

Toen ik mijn familie tijdens een verjaardag vroeg naar de verste voorouder van wie ze iets afweten, konden ze slechts drie generaties terugspringen: een man uit Duitsland die kapper en begrafenisondernemer was – soms beide tegelijk. Een Poolse vriend beantwoordde dezelfde vraag met de vlucht van zijn grootmoeder uit Oekraïne, minder dan honderd jaar terug. Hoe snel we alweer opgegaan zijn, onherkenbaar in de grote kluwen van levensvormen. Ik zet het begoniastekje in het gat en beeld me in hoe haar wortels zich zullen verweven met die van de vaderplant; een verstrengeling van verkregen en zelfverkozen leven. Ik druk de aarde aan. 

(2) 

Je plaats op de weg 

‘Het belangrijkste is; wanneer ik lach, dan lach jij ook,’ had ze gezegd toen ze me belde, nadat een vriend mijn nummer aan haar had gegeven. Ik had niet begrepen wat ze bedoelde en misschien juist daarom gelachen. 

De flats van Kraaiennest hebben een gouden gloed door de avondzon. Ze opent het dashboardkastje en haalt er een kuipje appelmoes uit. Nu eens ligt er een pak sinas, dan weer Fruittella of koeken met ananasringen en gesuikerde kersen. 

Je houdt het stuur weer te strak vast. Zo kan ik niet corrigeren. Denk maar dat het stuur je vriend is, die wil je toch ook niet wurgen?’ Ik verslap mijn armen. Nadat ik haar had gezegd dat ik geen vriendin maar een vriend heb, had ze me in de pauze ook een kuipje appelmoes aangeboden, vergezeld met de woorden: ‘Je bent er net zo een als mijn zus.’ 

Ze draait aan de volumeknop, de melancholische stem van Alpha Blondy rolt uit de speakers. Ik weet niet hoe ik het zou omschrijven, misschien als ‘doorgaan-tegen-beter-weten-in-of-juist- stoppen-maar-desondanks-spijt-voelen’.  

We rijden over de S112 naar de stoplichten van de ring. Het wordt groen, ik verplaats mijn handen om met de bocht mee te draaien, geef gas, schakel in een keer op naar de derde, geef meer gas, te veel gas, de auto loeit, door naar de vierde. De ring wordt zichtbaar, honderden auto’s schieten voorbij. 

‘Zo, al naar de vijfde. Maak je plannetje,’ zegt ze. Met een krampachtige beweging schakel ik naar de vijfde en ik kijk in de zijspiegel. Een Audi scheurt voorbij en een moment laat ik het gas los. 

‘Laat je niet bangmaken, die heeft verkeerde koffie op,’ zegt ze. Mijn ogen schieten op en neer tussen zijspiegel, achteruitkijkspiegel, voorruit en snelheidsmeter. Alpha Blondy’s woorden: ‘Yes I love you rainbow, and I love you rainbow ray,’ lijken van steeds verder weg te komen. Tussen een zwarte Fiat Panda en een bestelbus van PostNL lijkt iets van ruimte te zitten. Ik geeft richting aan. Mijn longen wringen, ze maken geen plaats, het gat lijkt alleen maar kleiner te worden, voor me buigt de vangrail naar ons toe. 

‘Invoegen,’ zegt ze en met haar linkerhand grijpt ze de bovenkant van het stuur vast en zegt: ‘Loslaten, alles loslaten.’ Ik laat alles los en ze stuurt de auto de rijbaan op. 

‘Richting aangeven voor de afrit, pak het stuur weer vast,’ zegt ze. Ik geef richting aan en samen sturen we de auto de eerstvolgende afrit op. Pas zodra we vaart minderen voor de stoplichten aan het einde van de afrit laat ze het stuur los en zakt met een zucht terug in haar stoel. In mijn ooghoek zie ik dat ze haar hoofd meewarig schudt . Ik bedenk me hoe vaak ze deze spanning tijdens het lesgeven moet ervaren en voel de knoop in mijn maag verder aanspannen. Traag rijd ik een uitgestorven parkeerplaats op. Bij de ingang staat een kapotte trailer van een vrachtwagen. Twee jongens zitten aan het einde van de parkeerplaats in een grote BMW. Rattenkoppen – zo noemt ze jonge gasten die in te grote bakken rijden. Ik parkeer aan de linkerkant met de neus naar voren, richting een klein stuk verwaarloosd bos, schakel naar vrij, doe de handrem omhoog, draai het licht en de motor uit. 

 ‘Kom, we gaan naar buiten,’ zegt ze. Ik geef haar de sleutel en we stappen uit. Ze opent de achterbak en gaat op de rand zitten. Uit een zak van haar wollen vest haalt ze een pakje zware shag en begint te rollen. Met een vlugge streek van haar tong likt ze hem dicht en ontsteekt ’m met een benzineaansteker. 

‘Zo, vertel me eens, wat was dat? Zo ken ik je niet.’ Ik weet niet waar ik mijn handen moet laten en probeer ze in mijn jeanszakken te stoppen, maar die zijn te klein. Ik vouw ze over elkaar en zeg: ‘Ik dacht echt dat ze geen plek zouden maken.’ Met haar shagje tussen haar wijs- en middelvinger wijst Jeanne naar mij en zegt: Er was gewoon plek, maar die moest je wel op het juiste moment durven opeisen.' Ze neemt een diepe trek en kijkt me aan. 

Ik voel dat ze een verklaring wil maar die heb ik niet paraat. Ze haalt haar knokige schouders op. Ze staat op van de achterbak, gooit haar shagje op de grond en trapt hem uit met haar hak. Ik volg haar met mijn blik terwijl ze naar een lindeboom loopt. Voorzichtig legt ze haar handen op de bast en zegt een paar woorden in het Sranantongo. Daarna is ze stil en raakt de boom kort met haar voorhoofd aan. 

Ik ga naast haar bij de boom staan en kijk omhoog. Een bries trekt langs de bladeren. Vanaf de kroon glijd ik met mijn blik over de stam omlaag. In de bast staan enkele namen en hartjes gekerfd. 

‘Hij heeft veel gezien,’ zegt ze, en knikt bemoedigend naar me. Ik leg mijn handen op de stam en doe mijn ogen dicht. Alleen het ruisen van de bladeren en het geraas van de ringweg zijn nog te horen.  

Ik denk aan de verhalen over haar wereldreizen naar de forten in Ghana waarvandaan tot slaafgemaakten naar Amerika werden vervoerd; aan hoe ze op haar zestiende uit Suriname kwam; in een kraakpand met heroïneverslaafden woonde; meedeed aan straatraces en won; een studie psychologie volgde; voor heks werd uitgemaakt vanwege haar gekrulde pinknagel; aan hoe ze kinderen en kleinkinderen kreeg en op de vuist ging met de racistische volkstuineigenaar in Nieuw-West, die ineens geen tuintje meer beschikbaar had toen hij zag dat de geïnteresseerde een Zwarte vrouw was; en ik denk aan haar liefde voor schrijven en dat ze aan een verhalenbundel voor kinderen werkt. 

Ik zou het haar willen vragen of de bomen op de drie continenten waar ze haar wortels heeft op een verschillende manier met haar spreken, maar ik zwijg en beeld me het kruipende water in de stam in. Zodra ik mijn ogen open is ze al teruggelopen naar de auto. 

‘Ik ga plassen,’ roep ik, en loop de bosjes in. Overal liggen stukken wc-papier, tampons, bierblikjes en chipsverpakkingen. De zomerhitte heeft de pis en stront in de humuslaag opgewarmd – ik ga bijna over mijn nek. Ik loop iets verder, maak mijn broek open, hurk en kijk hoe mijn plas in de grond verdwijnt. 

Voorzichtig duw ik de takken opzij en loop de parkeerplaats op. Ik zie Jeanne en profil. Ze kijkt in de verte, terwijl ze met haar hand haar kin ondersteunt. Even beeld ik me haar in als een eeuwenoud standbeeld, dat het komen en gaan van vele mensen heeft aanschouwd en af en toe haar wijsheid loslaat aan hen die via via bij haar rijschool terecht zijn gekomen. Achter haar pulseert de ring van Amsterdam, als een slang met felgekleurde schubben van autodaken die zijn eigen staart probeert op te schrokken. 

‘Was je handen,’ zegt Jeanne zodra ze me opmerkt. Uit de achterbak haalt ze een waterfles die is gevuld met een roze vloeistof waarin bladeren drijven. Ik houd mijn handen op en Jeanne giet het water eroverheen. Het ruikt naar groene zeep, en misschien is het dat ook wel. Ik droog mijn handen met een theedoek. Jeanne reikt me de autosleutel aan, knipoogt en zegt: ‘Kom, m’n schat, we gaan. Laten we kijken hoe het nu gaat.’  

Dit artikel ontstond op basis van de schrijfresidentie 2021 van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre. Deze teksten werden eerder gepubliceerd op Hard//hoofd (17 juni 2022 ) https://hardhoofd.com/auteur/jorik-amit-galama/ 

Jori(k) Amit Galama (1992) is filmmaker en schrijver. Na de opleiding Beeld en Taal van de Gerrit Rietveld Academie werd hen geselecteerd voor het Slow Writing Lab. Op dit moment volgt hen aan de Nederlandse Filmacademie de master Artistic Research in and through Cinema. Hun werk werd o.a. gepubliceerd in De RevisorKluger HansTubelight en Metropolis M. 

Alles bekijken

Meer over de Schrijfresidentie?

Ontdek wie mee ging naar parijs, lees al hun bijdragen en kom te weten hoe het er achter de schermen aan toe gaat via de reportages.

Alles bekijken