‘Ik vrees dat ik ook een beetje een bakfietsmoeder ben’.
Stadswolven
door Lars Dellemann
In de zomer van 2014 trok Lars Dellemann met deBuren naar Parijs. Zijn ervaringen in de grootstad leidden tot een reflectie over stadswolven en gentrificatie in Parijs en Amsterdam.
Ik loop door de smoezelige krochten van het metrostation Château d’Eau en veeg de slaap uit mijn ogen. Het is laat in de middag, maar wakker ben ik nog steeds niet. Mijn Parijse leven is zich gestaag in de nacht gaan afspelen. Ietwat zwalkend zoek ik naar de uitgang die me moet leiden naar de hoek van Boulevard de Strasbourg en Rue de Château d’Eau, midden in het tiende arrondisement. Ik bedenk dat het monotone labyrint van Parijse metrolijnen eigenlijk een parallel universum vormt. Daar, in het warme en eentonige donker, voel ik me rustig.
Die innerlijke rust verdwijnt zodra ik me bovengronds begeef. Ik loop over de Boulevard de Strasbourg, en ben ineens klaarwakker. Een mix van geuren en kleuren komt op me af. Ik ken het tiende arrondisement tot nog toe vooral van de hippe bistro’s en dito ‘bobo’s’ nabij het Canal Saint-Martin, maar dit straatbeeld komt me geenszins bekend voor. Ben ik te laat uit de metro gestapt? Aan weerszijden van de brede boulevard zie ik een dynamische mensenmassa. Een dynamische, donkere mensenmassa. Groepen jongens van mijn leeftijd met laaghangende jeans, baseballpetjes en zorgvuldig getrimde baardjes. Oude mannen in kaftans met een hondje aan de lijn. Statige vrouwen met roodgeverfd afrohaar. Ze lopen, staan of hangen in een decor van eettentjes en kapperszaken met afgebladderde posters van Afrikaanse vrouwenmode uit de jaren negentig. Vaak druk gebarend en met veel lawaai, soms stilzwijgend met een sigaret in de hand.
In een reflex laat ik mijn hand naar mijn portemonnee grijpen. Hij zit er nog. Vlug verplaats ik hem van mijn broek- naar mijn jaszak. Ik hang mijn tas over één schouder, stop mijn handen diep in de zakken van mijn jas, en laat me met rechte rug opslokken door de menigte. Mijn hart klopt merkzaam sneller. Uit enthousiasme, want wat een onverwachte levendigheid! Maar vooral: uit waakzaamheid. Wie zich zijn omgeving nog eigen moet maken, dient alert te zijn. Een waakzame kameleon
‘Ben jij Lars?’ Een ielige tiener kijkt me vragend aan vanachter zijn klassieke brilmontuur. Ik sta inmiddels op de hoek van Boulevard de Strasbourg en Rue de Château d’Eau, waar ik heb afgesproken met Eytan. Het leek me wel een goed idee: de stad leren kennen door de ogen van een ervaren verhalenverzamelaar. Eytan beheert sinds twee jaar de Facebookpagina Humans of Paris. Geïnspireerd door het succes van de pagina Humans of New York, inmiddels door meer dan negen miljoen mensen gevolgd, besloot hij het format in Frankrijk te introduceren. Sindsdien wandelt hij wekelijks door de straten van zijn stad, op zoek naar voorbijgangers die bereid zijn om op de foto te gaan en openhartig met hem te praten. Over de hardheid van het leven in de grootstad, bijvoorbeeld. Maar ook over de liefde, huisdieren, en de buigzaamheid van de mens. De portretten die Eytan op Facebook plaatst, moeten herkenbaar zijn, een emotie uitlokken, en bovenal: de menselijke interactie, ook buiten de digitale wereld, bevorderen.
‘Ik denk niet dat de mens minder sociaal is geworden,’ vertelt Eytan terwijl we fruitkraampjes en nog meer Afrikaanse kapperszaken passeren. ‘Maar op straat lijken mensen zich meer naar binnen te keren. Dat is niet per se erg, maar ik vind het wel zonde. Fysieke interactie met onbekenden maakt ons gelukkig. Dat dreigen we te vergeten wanneer we ons verliezen in de muziek die we beluisteren, of de inkomende berichten op onze telefoons. Er is meer dat ons verbindt dan het vragen naar een telefoonoplader of de kortste weg naar een café.’
Geamuseerd observeer ik hoe Eytan met volle overtuiging op onbekenden afstapt, en het hem steeds weer lukt om een gesprek aan te knopen. De meeste passanten zijn van Afrikaanse afkomst, en hebben het grootste deel van hun leven in Parijs gewoond. Trots poseren ze voor zijn camera, met een kappersschaar of chihuahua in de hand. Er wordt met evenveel liefde als afschuw over de stad en zijn inwoners gesproken. Eytans enthousiasme werkt aanstekelijk. Met een twinkeling in zijn ogen noemt hij Parijs op een zeker moment zelfs ‘één groot dorp’. Daar moet ik een beetje om lachen. Maar Eytan lacht niet met me mee. ‘Ik kan me niet vinden in het clichébeeld van Parijs als intolerante stad waar alles wat afwijkt van de ‘Franse norm’ wordt afgedaan als minderwaardig. Kijk eens om je heen. Juist hier, in het tiende arrondissement, zie je hoe verschillende culturen zonder frictie naast elkaar bestaan.’
We praten verder over xenofobie, en het politieke succes van Marine Le Pen. ‘Ik geloof niet dat Front National veel aanhang heeft in Parijs. Buiten de stad is het natuurlijk een heel ander verhaal. Juist in de provincie, waar mensen nauwelijks in contact treden met andere culturen, wint Le Pen stemmen. Parijzenaren voelen zich best verbonden met elkaar, ongeacht hun afkomst of de wijk waar ze wonen. Hopelijk is Parijs een goed voorbeeld voor de rest van het land, en de rest van de wereld.’
Wanneer ik Eytan lang genoeg aan het werk heb gezien en we beiden moe raken van mijn vragen, besluit ik terug te keren naar de Boulevard de Strasbourg. Waar ik me eerder nog liet overmannen door een vlaag van onrust, ben ik nu ontspannen. Ik denk aan mijn natuurlijke reflex van even geleden, en roep mezelf op het matje. Waarom grijp ik naar mijn portemonnee zodra mijn omgeving me niet meer zo bekend voorkomt?
Om te komen tot een antwoord, dwing ik mezelf minstens een uur stil te staan voor de drukke uitgang van het metrostation. Ik neem mijn omgeving goed in me op, en kan niet anders concluderen: een angst voor het onbekende. Een intrinsieke, maar irrationele angst voor het onbekende. Een heel menselijke angst. Een universele angst. Maar toch ook het soort angst dat vandaag tot zoveel meer kwaad leidt dan goed. Want is het niet precies dit soort angst waardoor veel West-Europeanen zich als vanzelfsprekend bedreigd voelen door wat hun vreemd voorkomt? ‘Eerst zien, dan geloven,’ maar toch al geloven voordat er is gezien.
Hobbesiaans trekje
In tijden van economische onzekerheid, politiek wantrouwen en verregaande globalisering, worden we geacht financieel en sociaal zelfredzaam te zijn. Als resultaat van snelle digitale en technologische vooruitgang is de hoeveelheid informatie over de wereld om ons heen tegelijkertijd ongekend groot. Toch lijkt dat niet te leiden tot meer begrip voor de zelfredzame medeburgers uit die delen van de samenleving waarmee we ons in eerste instantie niet identificeren. Integendeel. Hoe meer informatie we tot ons nemen, des te meer realiseren we ons dat er nog zoveel moet zijn dat we niét weten. Zoveel waar we géén invloed op kunnen uitoefenen. Die machteloosheid leidt tot vervreemding – van onszelf, van de ander.
Als de mens zijn zekerheden verliest, klampt hij zich logischerwijs vast aan wat vertrouwd voelt, aan een waarheid die hij kan bevatten. Door een overkill aan informatie in een snel veranderende wereld lijkt het bovendien vooral een vorm van intuïtieve zelfbescherming om het onbekende te benaderen met, in het beste geval, apathie. En, in het ergste geval, een agressieve vijandigheid. Het in diskrediet brengen van de onbekende ander, wie of wat dat dan ook moge zijn, maakt de kans om zelf wat hoger op de ladder van bestaanszekerheid te eindigen net wat groter. Homo homini lupus est: de mens is voor andere mensen een wolf. Aldus de Romeinse schrijver Plautus. Een basisprincipe dat volgens de zeventiende eeuwse politiek filosoof Thomas Hobbes ten grondslag ligt aan de menselijke natuurtoestand.
In een ruimtelijk en etnisch gesegregeerde samenleving lijkt het onderscheid tussen het bekende en onbekende snel gemaakt. Zouden we vervallen in een hobbesiaanse natuurtoestand wanneer we van onszelf vervreemden en de wereld om ons heen sneller verandert dan ons brein aankan? Schuilt in ons allen primair een wantrouwende egoïst, gedreven door de begeerte om zelf in leven te blijven, zoals Hobbes ooit stelde? Ik huiver om de waarschijnlijkheid dat ik met het verplaatsen van mijn portemonnee een hobbesiaans trekje vertoonde. Een bewijs dat ik niet word gedreven door een natuurlijk vertrouwen, maar door wantrouwen jegens de onbekende ander. Hoe graag ik die reflex ook had bedwongen. Verdomme.
Het primaat van de bakfietsmoeders
Wanneer ik een week later door de Amsterdamse Baarsjes loop, zie ik dat er dingen in mijn buurt zijn veranderd. Om de hoek van mijn huis is tijdens mijn korte afwezigheid een nieuwe koffietent geopend. Het is een koffietent zoals nieuwe koffietenten in Amsterdam horen te zijn: met veel hout en hangplantjes, en het menu witgekalkt op een krijtbord. De bakfietsmoeders en flexwerkers zijn er zichtbaar content mee. Ik probeer me tevergeefs te herinneren wie er plaats heeft gemaakt voor de nieuwe zaak. De kans is groot dat het een wasserette was, of een bakker, of een reisbureau annex kantoorwinkel annex dierenspeciaalzaak. Zo eentje waar het, als je door de ramen kijkt, opvallend vaak leeg is. Ik denk aan de brief die bij thuiskomst op me lag te wachten: mijn huurbaas zou de huur van mijn huis binnenkort verhogen, want deze is niet langer ‘comform de marktwaarde van de locatie’. Zou het eenzelfde soort brief zijn die de vorige eigenaar deed besluiten om de buurt te verlaten?
Anders dan in steden als Londen, Berlijn en Parijs, is gentrificatie een weinig bekend begrip in Amsterdam. Toch spreekt het dominante deel van de stadsbevolking zich er vaak onbewust positief over uit: ‘West is echt hip en happening,’ wordt dan gezegd. ‘Vijf jaar geleden was het hier nog een getto.’ De paradox is dat gentrificatie wordt gestimuleerd door lokale overheden om de diversiteit van huishoudens te vergroten in arme en minder gewilde stadsdelen. Arm en rijk, student en werker, allochtoon en autochtoon – allemaal even goede buren. Uiteindelijk is het echter vooral één groep die van de vrije huizenmarkt profiteert: de vaste klanten van de koffietenten met hangplantjes. En zo ontstaat het primaat van de bakfietsmoeders.
Nu kun je je afvragen of het echt zo’n vaart zal lopen. Dankzij het uitgebreide sociaal huurstelsel is gentrificatie in Amsterdam van een heel andere orde dan in Parijs, waar wonen nabij het centrum vrijwel onmogelijk is als je niet tot de vermogende happy few behoort. Maar onderzoek laat zien dat het wel die kant op kán gaan. In het rapport Soort zoekt soort van Platform31 en de Vrije Universiteit Amsterdam is te lezen dat liberalisering van de Amsterdamse huizenmarkt bijdraagt aan een clustering van hogere inkomensgroepen en een nieuwe toestroom van familiehuishoudens. Er wordt gewaarschuwd voor de consequenties van meer koopwoningen en een verruiming van marktwerking voor huurwoningen. ‘Het aandeel Amsterdammers met een hoger inkomen zal verder toenemen, totdat Amsterdam bij wijze van spreken alleen nog maar uit rijke mensen bestaat.’
Dat gentrificatie in Amsterdam niet vanzelfsprekend een gunstig effect heeft voor iedereen, blijkt ook uit onderzoek van de sociaal geografen Willem Boterman en Wouter van Gent. De huidige tendensen op de Amsterdamse huizenmarkt dragen bij aan sociale en etnische segregatie en polarisatie. Er is sprake van groeiende economische én etnische verschillen tussen het Amsterdam van binnen en dat van buiten de ringweg. Simplistisch gezegd dreigt het gebied binnen de ring zo niet alleen het domein van de vermogende, maar ook van de autochtone Nederlander te worden.
Terwijl ik bij de nieuwe koffietent naar binnen kijk, vraag ik me af wat de bakfietsmoeders zelf van de ontwikkelingen in hun stad vinden. Als de mens zijn zekerheden verliest, klampt hij zich logischerwijs vast aan hetgeen vertrouwd voelt. Voor de bakfietsmoeders en flexwerkers voelen de ecologische latte macchiato’s waarschijnlijk erg vertrouwd. Evenals elkaars gezelschap. In een wereld die snel verandert en weinig zekerheden biedt, is het knap lastig om onze eigen identiteit te bepalen. Misschien is dat de reden waarom veel bakfietsmoeders een gilletje van blijdschap slaken als een nieuwe koffietent in hun pioniersbuurt opent: zolang ze maar koffie kunnen drinken, met of naast elkaar, ervaren ze een zekere geborgenheid. Een lotsbestemming. En weten ze weer even wie ze zijn.
Veilige haven
Volgens de socioloog Zygmunt Bauman is de identeit van de moderne mens fluïde geworden. De bouwstenen van onze identiteit liggen niet langer vast in een duidelijk begrensde gemeenschap. We zijn als een schip: waar we ook voor anker gaan, we kunnen altijd weer verder varen. Dat maakt ons vrij, maar ook chronisch ontheemd. Zou het drinken van kwaliteitskoffie voor mijn nieuwe buren een fundamentele bouwsteen van hun identiteit zijn geworden? Iets wat hun vastigheid biedt te midden van alle onzekerheid? Zolang er 3,50 voor een goede cappuccino wordt neergelegd en de wifi werkt, kan er met een gerust gevoel voor anker worden gegaan. Zo gek is dat niet. Sterker nog: ik vrees dat ik zelf ook een beetje een bakfietsmoeder ben. De kans is groot dat ik in no time bezwijk voor de geur van versgemalen koffie. Dat ik verliefd word op een mooie barista. Dat die plek ook mijn veilige haven wordt, en ik mijn te hoge huur vergeet onder het genot van dampende sojamelk. Dat ik de ontwikkelingen accepteer alsof ze onomkeerbaar zijn.
Eytan ziet zijn grootstad als één groot dorp. Misschien kan een stad, ondanks groeiende ruimtelijke segregatie, toch aanvoelen als een gemoedelijke melting pot. Zolang iedereen bereid is om net als Eytan af en toe over de grenzen van zijn stadsdeel te kijken, op zoek naar verbinding, blijft een zeker dorpsgevoel vast bestaan. Maar de gemiddelde stadsbewoner is geen Eytan. En dat Parijs geen harmonieus dorp is, heeft het jaren terug al pijnlijk laten zien. De rellen in de banlieus in 2005 waren naast uitingen van onvrede en een schreeuw om aandacht ook het bewijs dat het clusteren van economisch achtergestelde groepen buiten de stad nooit zonder gevolgen blijft. Zeker wanneer ongelijkheid is verweven met etniciteit.
Xenofobie zoals het in het populisme van Le Pen wordt gepropageerd, zal de meeste Parijzenaren inderdaad vreemd zijn. Maar tendensen die bijdragen aan vervreemding en irrationele angsten, beperken zich niet tot de provincie. Hoe verschillend ze ook mogen zijn, veel West-Europese grootsteden hebben anno 2014 één ding gemeen: ze gentrificeren, soms meedogenloos, soms geruisloos, totdat de stadskern het domein is van een vermogende, blanke elite. Een elite die, hoe ruimdenkend en werelds ook, haar ogen dreigt te sluiten voor de ongelijkheid en vervreemding in haar eigen leefomgeving. Wanneer de wereld om ons heen sneller verandert dan ons brein aankan, lijken wij dominante stadswolven vooral één ding te willen: onszelf opsluiten in onze kooi. Daar, in het warme en eentonige donker, voelen we ons rustig.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.
Lars Dellemann
Lars Dellemann (1991) studeerde politicologie en journalistiek aan de Universiteit van Amsterdam en de Sabancı Universiteit in Istanboel. Hij werkte als persvoorlichter bij het Aidsfonds en als journalist en redacteur voor onder meer NOS op 3, Spunk, VICE, VPRO en De Correspondent. In 2014 nam hij deel aan de schrijfresidentie in Parijs.
Alles bekijken