Voor ik de woorden literatuur en onderwijs nog maar in één en dezelfde zin durf te gebruiken, wil ik eerst graag iets vertellen over taal an sich. Ik heb veertien jaar gewerkt in een nijverheidsschool met jongeren wier ouders grotendeels anderstalige nieuwkomers waren. In Vlaanderen is het echt droef gesteld met het taalonderwijs aan beroepsleerlingen of mbo’ers, zoals men het hier in Nederland zou zeggen. Deze jongeren worden vanaf het derde jaar schandalig genoeg uitgesloten van het vak ‘Nederlands’. In plaats van Nederlands te krijgen, volgen ze PAV dat staat voor Project Algemene Vakken: een amalgaam van leerdomeinen zoals rekenvaardigheid en organisatiebekwaamheid die allemaal in 4 lestijden per week moeten worden behandeld, mede daardoor beperkt het taalgedeelte zich tot louter ‘Functionele taalvaardigheid’. Daar komt nog bij dat emotieve of literaire tekstsoorten, die als ‘doel hebben te ontroeren’ alleen verplicht lesmateriaal zijn in het algemeen onderwijs, niet in het beroepsonderwijs. Bestaat er iets elitairders dan ontroering, het bindmiddel van onze soort, slechts officieel te reserveren voor de zogezegde bollebozen? Uiteraard zijn beroepsleerlingen wel degelijk geïnteresseerd in taal die het louter functionele overtreft. Ik hoop dat ik daar niemand van moet overtuigen hier. Het gaat gewoon om het vinden van de juiste ader om hen taalliefde te kunnen toedienen. Ik kwam er toevallig achter dat die een van die toedieningsaders veel te maken heeft met ‘status’. Daar zou ik vandaag graag over praten: over taal als statussymbool.
Ruth Lasters over taal als statussymbool
Ruth Lasters
Tijdens de vierde editie van de Dag van de Literatuurkritiek, op 7 november 2019, brachten zes auteurs korte statements over het literatuuronderwijs. Hokjesdenken vormden deze keer de rode draad. Volgens Ruth Lasters gaat het om het vinden van de juiste ader om leerlingen uit het beroepsonderwijs taalliefde te kunnen toedienen. Ze kwam er toevallig achter dat die een van die toedieningsaders veel te maken heeft met ‘status’.
Het begon met een ogenschijnlijke lapsus. Tijdens de nabespreking van een film gebruikte ik in een impuls het woord ‘anachronisme’ in een klas vol beroepsleerlingen. Terwijl ik hen de betekenis van de term uitlegde, dacht ik er meteen bij dat ik als gelijke-kansen-coördinator toch beter moest weten en mijn taalregister aan mijn doelgroep diende aan te passen. Zelfs Hamed, de meest gedreven leerling van 5 Kantoor, greep verveeld naar zijn gsm, meende ik, wat mijn ongepaste, te complexe woordkeuze alleen maar scheen te onderstrepen. Toen ik hem verzocht om zijn mobieltje weg te stoppen, zei hij me dat hij het alleen genomen had om iets te noteren. En werkelijk, een paar minuten later verliet hij de middagactiviteit met mijn definitie van het woord ‘anachronisme’ in zijn gsm die in een peperdure Seven jeans spande. Kansarmoede heeft het chicste, duurste uniform in een klas als 5 Kantoor vol Borgerhoutse jeugd met designersweaters en Pradasneakers, zo’n drie keer prijziger dan het gemiddelde docentenschoeisel. Maatschappelijke onzekerheid hult zich in blingbling. Daaraan denkend, vermoedde ik meteen dat het spontaan noteren van een woord als ‘anachronisme’ niet alleen duidde op Hameds ijver, maar dat er meer achter zat. Toen er een week later commotie in een klas ontstond doordat een leerling een splinternieuwe iPhone 6 Plus bij bleek te hebben, die als een pasgeboren cavia werd doorgegeven en bepoteld, kon ik de aandacht van mijn jongens alleen maar winnen door hoger te bieden. Ik zei hen dat ik een iPhone 7 had. ‘Lassie vangt!’, hoorde ik iemand mijn bijnaam gebruiken. ‘Kan niet, mevrouw, de iPhone 7 is nog niet op de markt!’ riep iemand anders. ‘Oké, toegegeven, ik heb geen volledige iPhone 7, maar wel iets wat er zeker in zal zitten. Zoals jullie daarnet zelf zeiden, zitten er meerdere milligrammen goud in een iPhone en dit is goud’, zei ik, naar het begrip ‘déjà vu’ wijzend, dat ik net op bord had geschreven tijdens het werken rond een tekst. Opnieuw geroezemoes. Natuurlijk waren ze niet onder indruk van mijn poging om taal voor edelmetaal te verslijten. Leerkrachtenlulkoek. We achterhaalden samen de betekenis van de term en daar staarden ze al terug naar het technologisch hoogstandje van Apple dat nog steeds werd rondgegeven. Ik had niet de indruk dat ze nog naar me luisterden toen ik hun de opdracht gaf eens te vragen aan de leerkracht van het volgende lesuur of hij wel eens een déjà vu had en om zijn reactie op hun vraag te observeren.
Pas na het hun aanreiken van enkele ‘dure’ woorden zoals ‘anachronisme’ en ‘stigmatiseren’ werd het me duidelijk hoeveel andere, veel courantere begrippen zoals ‘compensatie’, ‘imago’, ‘dilemma’, ‘orgelpunt’, ‘viseren’ en ‘compromis’ eveneens blinde vlekken voor hen waren.
‘Meneer Geysens zegt dat hij soms een déjà vu heeft terwijl hij met zijn hond aan het wandelen is. Duhh?’, snauwde een ongelovige inzake de goudwaarde van dat woord de volgende dag. Andere leerlingen hadden wel degelijk Geysens’ enthousiasme over hun woordenschat opgemerkt en reageerden niet geheel ongeïnteresseerd toen ik hun beloofde om voortaan tijdens elke middagactiviteit zo’n ‘gouden munt’ te laten vallen, zo’n verbaal statussymbool.
Het meest frapperende aan het experiment was echter dat de echte gouden munten de bronzen munten bleken te zijn. Pas na het hun aanreiken van enkele ‘dure’ woorden zoals ‘anachronisme’ en ‘stigmatiseren’ werd het me duidelijk hoeveel andere, veel courantere begrippen zoals ‘compensatie’, ‘imago’, ‘dilemma’, ‘orgelpunt’, ‘viseren’ en ‘compromis’ eveneens blinde vlekken voor hen waren. Toen pas realiseerde ik me ten volle dat hun Nederlands een smalle gang vol gesloten deuren was, waarachter interessante toneelstukken, politieke debatten en filmdialogen kwetterden in een jargon doorspekt met voor hen onbegrijpelijke termen, die daarom stuk voor stuk uiterst pijnlijk gingen betekenen: ‘niet bestemd voor ons’. Om al die blinde vlekken weg te werken is het belangrijk om ook beroepsleerlingen de wereld van taalverwondering binnen te trekken.