Pogingen het inpakpapier van Parijs af te scheuren
‘Een landrover die eruitziet of hij klaarstaat voor een tocht dwars door de Sahara (ongewild merk je alleen het zonderlinge, het bijzondere, het jammerlijk uitzonderlijke op: het zou precies andersom moeten zijn).’
George Perec
Parijs, het Quartier Latin. Twee matrassen liggen als boterhammen op elkaar gestapeld op het plein. Ze wekken niet de indruk willekeurig rond te slingeren, zoals in deze stad overal matrassen rondslingeren, tegen muurtjes opkruipend of weggestopt in een donkere hoek van een gebouw, soms bungelend over een hek of half in een fontein geduwd. Deze twee zijn niet weggemoffeld of verzopen, ze liggen recht voor de ingang van een kerk. Een brutale plek.
Ik zie ze vanaf het bordes, waar ik met mijn warme lunch op schoot in de schaduw zit. Hoe de kerk achter me heet weet ik niet, ik neem me voor het later op te zoeken, zodra ik weet dat ik erover wil schrijven. Het is, valt me in, alsof iemand een stuntscène gaat uitvoeren, vanaf de top van de façade naar beneden wil springen.
Dingen die ik tot dan toe heb gezien: een stukgelezen boek van thrillerauteur Michael Connelly, dat op een paaltje met een bol uiteinde balanceert aan de rand van een rustig parkeerterrein. Ik zie hoe een Amerikaanse toerist, vlak voor hij het Pantheon betreedt, een pak Nederlandse stroopwafels aan zijn gezelschap geeft dat buiten voor het hek staat. Volwassen vrouwen die in hun eentje een roomijsje eten, wat ik altijd ontzettend lief vind.
Later die dag. Slenterend langs de gemanicuurde bloemperken van de Jardin des Plantes word ik ingehaald door een bellende man, snel babbelend in een taal die ik niet herken. Wait a minute, zegt hij in de telefoon, opeens verstaanbaar, I just saw a very nice looking girl. Hij hangt op en kijkt bij elke stap naar me om. Zelfs als hij al ver weg is kijkt hij nog, ik voel vanuit mijn ooghoeken zijn brede glimlach op mij gericht.