‘Ik ga deze week mijn erfenis verdelen,’ zegt mijn broertje. Op zijn beeldscherm rent een avatar met een hanenkam van zwemvliezen, een geschubde staart en een geprononceerde boezem achter een groep fantasiewezens aan.
‘Erfenis?’
Mijn wapens en toverspreuken,’ antwoordt hij. Een zwerm demonen vliegt het beeld in en hij begint verwoed te klikken. Ik strek me uit op zijn bed en masseer de schouderbladen van Enzo, die zijn ogen toeknijpt.
‘I will do it,’ zegt mijn broertje in zijn headset. In zijn team zitten zo’n twintig mensen van over de hele wereld. Een vuurbal schiet uit het zwaard van zijn avatar.
‘Wat denk je dat je team ervan vindt, dat je stopt?’ vraag ik. Hij antwoordt niet. Wanneer ik hem bezoek, is er eigenlijk altijd een moment waarop hij onrustig wordt en achter zijn computer kruipt. In zijn grote lichaam, waarmee hij mij al op jonge leeftijd wist te overmeesteren, houdt zich een woordloze somberte schuil.
Zodra ik op de vensterbank ga zitten schiet een herinnering los: enkele maanden terug, ik paste op Enzo, hoorde ik ‘s nachts geschreeuw. Ik keek door de spleet tussen de gordijnen. Een vrouw, slechts gekleed in lingerie, stormde over de galerij. Halverwege werd ze door een man bij haar taille gegrepen. Terwijl ze wild om zich heen sloeg, sleurde hij haar naar binnen. Voordat hij de deur sloot had hij om zich heen gekeken en mijn gezicht opgemerkt. Met zijn wijsvinger had hij op zijn lippen gedrukt. De politie zei dat ze langs zouden gaan, dat ze zouden terugbellen.
‘Heb je recentelijk iets verdachts gezien hier op de galerij?’ vraag ik. Enzo duwt zijn snuit tussen mijn benen.
‘Nee, hoezo? Misschien bewaar ik het pantser wel, daar heb ik een half jaar voor moeten vechten, mocht ik nog terug willen.’