Olaf Hendriks
Een essay in de derde persoon
Als een vloedgolf heeft de politiek al het overige weggespoeld en wie nog durft zeggen dat de zon toch schijnt, wordt aangegaapt als een restant uit het steenen tijdperk.
Brief aan Walter – W. Elsschot
#1
Dweepziek. Hypocriet. Vaak te laat. Last van tunnelvisie. Decadent. Apathisch. Zelfgenoegzaam. Intertekstualiteitsgeil. Geeft gemakkelijk op. Geen plichtsbesef. Passief-agressief. Lijdt in stilte. Heeft als kind eens op een verjaardagsfeestje de goudvis van de jarige door de wc gespoeld en wist de schuld bij een ander te leggen. Jaloers. Gierig. Onbarmhartig. Mager. Rookt. Hopeloos.
Zo maakt Olaf Hendriks zijn karma op terwijl hij op bed zit in zijn hotelkamer en de pluisjes van zijn trui plukt. Hij is uitgenodigd voor de boekpresentatie van vriend en schrijver S. Mundi, maar hij durft de straat niet op. Het is weer eens zover. Het licht, het gekras van de vogels buiten, de geur van de kamer. Alles wijst hem erop dat hij vandaag zal sterven. Niet dat hij in dergelijke voortekens gelooft, maar als dergelijke voortekens zouden bestaan dan zouden ze zich exact zo manifesteren. Daarvan is hij overtuigd. Als het dimmen van de lichten om de acteur duidelijk te maken dat het tijd is voor zijn eindmonoloog. De laatste cues in anticipatie op het vallen van het doek. Olaf Hendriks zweet over heel zijn lichaam. Gezien de aanslagen van een half jaar geleden in deze stad, veronderstelt hij dat het een kogel, bomexplosie of messteek is waarop hij kan rekenen. Of een combinatie van de drie. Olaf Hendriks weet er niets beters op te verzinnen dan zich te schikken naar dit kosmisch dreigement.
Onbetrouwbaar. Inconsequent. Trots. IJdel. Misnoegd. Loopt graag te koop. Bezitterig. Deelde ooit eens een appel met zijn vriendin en gaf de helft met de meeste bruine, zachte plekken aan haar. Achterbaks. Schijnheilig. Verdient niet beter.
Olaf Hendriks weet dat dit onzin is. Olaf Hendriks weet dat het nog gevaarlijker is een gootsteen te ontstoppen dan nu in Parijs de metro te nemen. Olaf Hendriks weet dat hij gewoon bang is. Maar al dat weten helpt hem geen zier. Integendeel. Angst zet haar stekels uit wanneer het verstand haar het zwijgen op probeert te leggen. Hij wrijft over zijn been. Hij had vroeger graag een egel als huisdier gehad.
#2
Een man tovert van onder zijn grijze trenchcoat een hakbijl tevoorschijn. Plant deze in de flank van zijn telefonerende buurman. Telefonerende buurman zakt kermend ineen. Twee gemaskerde figuren met geweren stappen de metro in en beginnen zonder een woord te wisselen de passagiers een voor een te executeren. In de wagon ernaast trekt iemand aan een koordje. Slow motion. Close-up. Explosie. Vuurbol. Zoom uit. Vuurbol verzwelgt mens, stoel, koffer. PFGGW. PFGGW. PFGGW. Meer explosie. Etc. Etc.
Bij gebrek aan wreedheid in eigen leven zijn de angstbeelden die Olaf Hendriks plagen terwijl hij zich in de metro aan een paal vastklampt stuk voor stuk gebaseerd op de actie- horror- en misdaadfilms die hij ooit zag. Mission Impossible, The Shining. Angst maakt van Olaf Hendriks het slechtste soort B-regisseur denkbaar. Eclectisch kopiist zonder visie. Fraudeur. Hij weet dat zo’n aanslag in het echt waarschijnlijk stil en slordig verloopt, allerminst spectaculair, maar hij kan zich daar niets bij voorstellen, dus is alles wat hij ziet door zijn bange lens goedkoop en vooral ook slecht geacteerd. Graag zou hij een dopje op de lens doen, maar hij weet niet hoe. Neuriën? Denken aan wat hij eergisteren heeft gegeten als lunch? De camera blijft draaien. Het is gevaarlijker een gootsteen te ontstoppen, mompelt hij in zichzelf, het is gevaarlijker een gootsteen te ontstoppen. Je kan bij het lostrekken van de plopper achterover vallen en met je hoofd op de rand van het een of ander terechtkomen. Niemand die ‘Cut!’ roept. Pas als de metro stopt bij de halte waar Olaf Hendriks eruit moet, stoppen ook de visioenen. Hij loopt het perron op, beklimt de trappen richting het straatgedruis en herinnert zich enigszins verdwaasd dat hij eergister tussen de middag een focaccia heeft gegeten.
#3
Onderweg naar het café waar de boekpresentatie zal plaatsvinden, stopt Olaf Hendriks bij een geldautomaat. De wind in zijn hart is wat gaan liggen. Hij hoort het bloed niet langer suizen in zijn oor. ‘50’ typt hij in en hij drukt op ‘OK’. D’accord. Naast de geldautomaat zit een vrouw met baby op een krukje. Op haar schoot ligt een mandje met daarin een schamele hoeveelheid kleingeld. Er klinkt een stem in zijn hoofd: “Als het geld er in één briefje uitkomt dan geef je haar niets, als het er in meerdere briefjes uitkomt dan geef je haar een briefje van tien.” Waar komt deze stem vandaan? Kan de kosmos hem misschien met rust laten? Dat hij net in de metro aan zijn noodlot is ontkomen, betekent toch niet dat hij zich nu jegens de hele mensheid schuldig moet lopen voelen? Hij typt zijn pincode in. Het geld komt eruit in twee briefjes van twintig en een van tien. Zonder haar aan te kijken legt hij het briefje van tien in het mandje van de vrouw die hij voor Roemeens houdt en loopt door. Achter zich hoort hij nog een vaag “Merci monsieur”. Bijna vragend. “Merci monsieur?” Hij onderdrukt de neiging zijn excuses aan te bieden.
#4
S. onthaalt Olaf met twee zwaaiende armen. “Help!”, roept hij, “Voetbal. Iedereen wil hier voetbal kijken. Vertel jij ze alsjeblieft dat het een stel proleten zijn zonder hoop op toekomst.” In het café zijn mensen druk in de weer met kabels en schroevendraaiers. Frankrijk - Duitsland begint over een halfuur en de tv heeft geen ontvangst. De boekpresentatie van S. begint ook over een halfuur. Hoofdschuddend zet S. zich aan de bar. “Ik achtte het uitgesloten dat Frankrijk de halve-finale zou halen.” Achterin het café zijn de tafels opzij geschoven en staat er een tiental stoelen naar een katheder gericht. “Ze verwachten dat ik daar straks ga voorlezen terwijl ze hier als apen hun apenpikken heen en weer zwaaien op het ritme van dat door kapitaal gedicteerde apenspel. Vergeet het. Echt. Schuif je klokkenspel toch bij jezelf naar binnen.” Opluchting maakt zich dan eindelijk van Olaf Hendriks meester. Daar waar mensen zich druk maken over het niet kunnen ontvangen van een voetbalwedstrijd, daar waar een derde zich opwindt over banaliteit van deze zorg omdat zijn boekpresentatie in het gedrang komt, daar heeft een mens niets te vrezen, daar is het paradijs, daar is men in Europa.
Vijf minuten voor de wedstrijd begint, heeft de tv nog altijd geen ontvangst. De kroeggangers besluiten collectief naar het buurcafé te verhuizen om de wedstrijd daar te kijken. Een enkeling verontschuldigt zich bij S. en wenst hem een geslaagde boeklancering toe, waarop S. met zijn wijsvingers zijn oogleden tot spleetjes trekt. “Thank you, sir. Thank you very much. Very honoured.” Hij loopt naar het katheder, scheurt een zestal A4’s doormidden, komt terug naar de bar en bestelt vier whisky-cola’s waarvan hij er een aan Olaf geeft.
Olaf heeft S. leren kennen op een voordrachtavond in Brussel waar ze beiden gedichten voorlazen. Na afloop raakten ze aan de praat en kwamen ze erachter allebei in hun jeugd eens door een dalmatiër te zijn gebeten. Allebei dachten ze er een afkeer voor gevlekte dieren aan over te hebben gehouden. Koeien. Giraffen. Ze besloten het goed met elkaar te kunnen vinden. S. bezocht Olaf twee keer in Brussel, Olaf bezocht S. twee keer in Parijs. Beide keren in Parijs, op stap met S., had Olaf het gevoel deel te nemen aan een soort postmodern restant van het Parijse salonleven. De toestand van de wereld, de literatuur en de filosofie in een zin en een repliek overzien, maar dan onder het drinken van dubieuze mixdrankjes in een kroeg waar Satre direct bij binnenkomst al zou zijn gestorven aan een overdosis visuele ellende. Pseudo-intellectualisme in technicolor. Een door voetbal verstoorde boekpresentatie sluit daar wat Olaf betreft naadloos op aan. Hij kijkt naar S. die met een aansteker in regelmatig tempo tussen de gespreide vingers van zijn linkerhand op de bar tikt. In de buurt van S. voelt Olaf zich deel van een artistieke voorhoede. Ingebeeld of niet, voor Olaf bestaat er geen bevredigender gevoel dan het gevoel deel uit te maken van een artistieke voorhoede.
#5
Een kwartier nadat de boekpresentatie had moeten plaatsvinden komt Jaçek, een vriend van S., het café binnen. Hij excuseert zich bij S. voor het te laat zijn en slaat hard met zijn vlakke hand op de bar als hij hoort waarom de boekpresentatie niet doorgaat. “Ik wist het”, roept hij, “Vergis je niet. Deze hele voetbalmanie heeft niets te maken met dat het Franse elftal voor het eerst in jaren weer eens degelijk voetbal speelt. Tegenwoordig grijpen Fransen elk excuus aan om met de vlag te zwaaien. Hele vriendschappen gaan eraan kapot. En nu ook boekpresentaties.” Jaçek bestelt bier en installeert zich op de kruk naast S. Na wat wissewasjes te hebben uitgewisseld en zich voor te hebben gesteld aan Olaf gaat hij verder met zijn theorie van het hernieuwde vlaggenzwaaien. “Neem dat boek van Hemingway over zijn tijd in Parijs. Als reactie op de aanslagen spoorde iemand op tv de Franse bevolking aan dat boek te lezen. Het zou de Parijse ziel vatten en de Parijse ziel konden de terroristen ons niet afnemen. Dat boek is sinds november, in Parijs alleen, 300.000 keer over de toonbank gegaan! Om woest van te worden. De Parijse ziel, de Parijse ziel, laat me niet lachen. De Parijse ziel bestaat niet. Hemingway had een plezierige tijd met zijn schrijvende vriendjes in deze stad. Leuk voor hem. Het was echt niet voor iedereen wijn, intrige en wedden op paarden. En kijk nu naar deze stad. Je moet al wel van adel zijn wil je hier een zolderkamer kunnen huren. Waar zijn de Fransen zo trots op? Exclusie? Inteelt? Feodaliteit?” Olaf voelt zich lichtelijk aangevallen. Hij heeft A moveable feast ook gelezen en vond het een goed boek. Juist omdat Hemingway redelijk droog en zonder franje verhaalt van de gesprekken met medeschrijvers en het drinken van wijn. Tenslotte is het praten met medeschrijvers en het drinken van wijn toch ook maar een manier om de dag door te komen? Artistieke voorhoede of niet. Of ontliep Hemingway zijn verantwoordelijkheid? Misschien heeft Olaf zich laten misleiden. Misschien was Hemingway’s nuchterheid van stijl niet meer dan een alibi om te kunnen zeggen: ‘Ik. Parijs. Ik Ik Ik Ik. Parijs.’
“Weet je wat ik Frankrijk in plaats van Hemingway aan kan bevelen?”, gaat Jaçek zijn betoog verder, “Kappen met bombarderen. De overheid zegt nog maar een tiental burgerslachtoffers te hebben gemaakt. Meer objectieve bronnen spreken over honderden. En meneer de president maar lullen over ‘een aanval op onze westerse waarden’. Wat zijn onze westerse waarden als we zelf niet opkijken van een paar honderd mensenlevens meer of minder? Kap er gewoon mee. Ofwel ga je chirurgisch te werk en bestrijd je de onderdrukkers vanaf de grond, ofwel grijp je niet in. Maar je gaat niet op goed geluk van bovenaf de boel aan gort blazen in naam van de verlichting. Voltaire spuugt in jullie gezicht. En dan de herdenkingsbijeenkomsten na de aanslagen! Al die mensen die bordjes met ‘Peace’ en ‘Love’ omhoog houden. Pakjeselven zijn het. Vermoorde onschuld. Wij. Zijn. Niet. Onschuldig. We zijn pakjeselven in de fabriek van een goedheiligman die maar wat graag bij Satan op de thee komt. En niemand die het ziet. Behalve de moslims in dit land die elke dag naar Al Jazeera kijken. Zij zijn boos, zij zijn woest. En dat is terecht. Terrorisme valt niet goed te praten, maar de woede is terecht. Kap er gewoon mee. Echt waar. Kappen.” Niet wetend wat daar op te antwoorden neemt Olaf een slok van zijn whisky-cola. “Pakjeselven”, mompelt Jaçek nog een paar keer stil voor zich uit. “Pakjeselven. Hemingway. Pakjeself.” Zijn andere hand legt hij op de schouder van S. “En die voetbalfreaks die zich vrienden van jou noemen ook. Pakjeselven.”
#6
De toekomst van Europa. Michel Houellebecq. Polarisatie. Het verschil tussen boulimia en anorexia. Kraaien zijn intelligenter dan mensen, beweert Jaçek. Gejuich in de straten. Olaf besluit op te stappen. De drank valt hem niet goed vandaag. Zijn kin neigt voortdurend naar zijn borstbeen. Bij wijze van afscheid schenkt S. hem een in eigen beheer uitgegeven exemplaar van zijn nieuwe boek, Taux de change. “Lees het zodra de herfst begint”, drukt S. hem op het hart. Vooral om de conversatie niet te rekken, belooft Olaf plechtig het boek te lezen zodra de herfst begint.
#7
Frankrijk – Duitsland 2-0.
Olaf Hendriks baant zich een weg door de feestende menigte om de laatste metro te halen. Angst speelt weer op.
Zouden de terroristen op dit moment hebben gewacht?
Gootsteen, gootsteen, gootsteen.
Naast de geldautomaat zit nog altijd de vrouw met haar baby. Net op het moment dat Olaf voorbij wandelt haalt ze haar rechterborst uit haar blouse om de baby te voeden. Hij schrikt.
Is dit zijn beloning? Is dit zijn straf?
Hij loopt door.
Hij zou het liefst een goed mens zijn. Zich minder druk maken om uiterlijkheden.
Geen salonleven.
Geen dode dingen meer najagen.
Geen jaloezie in de richting van Hemingway.
Misschien moet hij de straat op om te demonstreren tegen de bombardementen, maar waar haalt hij de overtuiging vandaan.
Hij zou zich er meer in moeten verdiepen.
Hij zou de politiek in moeten gaan.
“If you want to be righteous, get in line.”
Het heeft geen zin, maar het moet.
Het heeft geen zin, maar het moet.
Het heeft geen zin, maar het moet.
Waar te beginnen?
Hij heeft geen mening.
Zelfs al zou hij alle feiten van de wereld paraat hebben, hij heeft geen mening.
“Politics?”, zei een Britse professor hem ooit, “There are no politics. Read a book and drink a glass of brandy.”
Maar dat kan je toch niet maken?
Niet nu hele bevolkingsgroepen tegen elkaar op worden gezet. Niet nu Europa stelselmatig weigert oorlogsslachtoffers onderdak te bieden.
Of zijn het de media?
Zijn het de media die mij gek maken?
Olaf Hendriks blijft staan en schreeuwt.
Hij schreeuwt de longen uit zijn lijf.
Twee mannen flankeren hem.
Ze slaan allebei een arm om zijn schouders.
Is dit het dan?, denkt hij. Heb ik het dan toch voorvoeld?
Het einde.
Mijn einde.
De mannen beginnen te springen.
Olaf Hendriks springt onwillekeurig mee.
Ze scanderen.
“Allez les bleus, allez les bleus, allez les bleus!”
#8
Terug in zijn hotelkamer voelt Olaf zich vacuüm gezogen. Denken lukt niet meer. Ademen kost moeite. Zijn hart gaat als een bezetene te keer en tegelijkertijd vallen zijn ogen bijna dicht van vermoeidheid. In de badkamer vindt hij een rubberen handschoen die de schoonmaakster heeft achtergelaten. Hij doet de handschoen om de rookmelder en haalt een sigaret uit zijn pakje, maar kan de aansteker niet vinden. Zijn handen trillen. Laat ook maar. Hij legt zich op bed, woelt wat, zucht wat en sukkelt dan in slaap.
#9
Onmiddellijk bij het ontwaken weet Olaf Hendriks, zonder dat er ook maar een gedachte aan vooraf gaat, wat hem te doen staat: wandelen. In willekeurige richting. Wandelen. Hij ziet wel waar hij uitkomt. Zonder te ontbijten, zonder tanden te poetsen gaat hij de deur uit. Hij passeert de toren van Montparnasse die als een gigantische, glazen grafzerk uit de grond omhoog rijst. In Saint-Germain-de-Prés kruist hij tussen lemen muren en rozenhagen een soldatenpatrouille. Wanneer een Amerikaanse toerist een foto maakt, doen de soldaten zichtbaar hun best star voor zich uit te kijken. In de Marais danst een jongen van rond de zeven met gefronste wenkbrauwen, bijna verbeten op de muziek van een straataccordeonist. Drie Afrikaanse vrouwen klappen in hun handen en moedigen hem aan. ‘Le petit prince’, noemen ze hem, ‘le petit prince!’
Olaf Hendriks wandelt en wandelt. Hij staat enkel stil als het verkeer hem daartoe dwingt. Uren achter elkaar. Zijn pas heeft hij ten opzichte van zijn vertrek aanzienlijk versneld. Auto’s, mensen, hekjes, bomen, getoeter, terras, boom, paraplu, hekjes, mensen, gezichten, auto’s, geuren, geuren. Alles zwermt gedachteloos en perfect evenwaardig bij hem naar binnen. Alles op de cadans van zijn stappen. Zonder honger, zonder dorst. Olaf Hendriks is duidelijk ergens naar onderweg. Waar is Olaf Hendriks naar onderweg? Het einde van zijn zelf? De overkant? Een plek in de zon? Canal de Saint Martin. Hij neemt plaats op de kade en steekt een sigaret op, zijn voeten bungelend boven het water. Hij inhaleert. Blaast uit. Zoet getol in zijn hoofd. Even kan het hem niet schelen dat hij een romanticus is. Dwalen door Parijs, een sigaret roken aan het kanaal. A moveable feast. Als het een pose is, laat het een pose zijn. Mensen worden onmensen als ze niets hebben om mee te dwepen.
Aan de overkant van het kanaal ziet Olaf Hendriks een man in trenchcoat voorbij lopen. Hij bedenkt zich dat hij tijdens de wandeling geen moment bang is geweest. Niet één keer een slecht geacteerd visioen van bommen, schoten en gegil. Misschien was er sprake van een lichte spanning, maar gaf die spanning niet juist kleur en contrast aan het straatbeeld? Alles went, alles bezinkt. Europa is nooit een paradijs geweest. Haar inwoners niet onschuldig. Niemand is onschuldig. Hoe deze schuld wit te wassen? Niet. Informeer jezelf. Luister. Spreek. Twijfel. Opper. Wees uit eigen beweging lief voor de buren. Als de dag is gekomen om de straat op te gaan, dan zal daar geen twijfel over bestaan, dan zal er überhaupt geen twijfel meer bestaan.
Zo spreekt Olaf Hendriks zichzelf voor de laatste maal toe terwijl hij kijkt naar de lucht boven de grijsblauwe daken waar de suggestie van avond al in doorschemert. Ik. Parijs. Ik. Ik. Ik. Ik. Parijs. Een godgeklaagde mazzelaar, dat is wat hij is. Een godgeklaagde mazzelaar.