Mocht ik ooit romancier worden, dan zou ik deze tekst neerkrabbelen op de franse pagina van het exemplaar dat ik schenk aan Alfred Jarry, waarna ik hem uitnodig om in een schunnig cafeetje een pint te drinken op mijn debuut.
Jij zuiplap die de zoo leegroofde en de bavianen op Montmartre verjoeg met een leeg glas, ’want iedereen is doodsbang voor lege glazen’, jij fantast die het mos op het marmer van de Sacré-Coeur verwarde met drakenschubben, de Eiffeltoren met een maanspies, de lijken in de Seine met een school zeemeerminnen, ‘ha-ha’ met de stokkende adem van God, jij bent het trekpaard van het avant-gardisme met de speelzucht van een kleuter en het brein van een supercomputer.
Jouw ‘patafysica bewijst dat literatuur niet verwelkt in een technologisch tijdperk vol positivisten. Neen ajuin! Verbeelding zwelt op in weerwil van een formule. Jij bewijst dat literatuur altijd wel een manier ontdekt om beschimmelde potpourri over de kop van de arme sterveling te gieten. Ik las je en ik besefte weer waarom ik schreef: om de schaamte mens te zijn te bezingen middenin het koor doodsengelen van de wetenschap.
Maar ach, deze ode zou doodbloeden als ik je te serieus nam, als ik de kracht van je ironie zou verkrachten met een compliment. Jij hebt een groter ego dan Hemingway en Stein samen in een piepend bed, kijkt scheler dan Sartre’s chihuahua en je baard lijkt op een richtpijl naar je neusgaten. Lelijkaard.