In verband met het voorval, gisteren op het ambtenarenbal
Beste minister,
In verband met het voorval, gisteren op het ambtenarenbal,
Sinds september werk ik op uw dienst. Ik ben maar een simpele ambtenaar. Mijn perspectief is dat van een kikvors. Vanuit mijn oogpunt kan ik het administratieve gedrocht in al zijn lelijkheid aanschouwen. Want de meeste zaken zijn van onderaf bekeken een stuk lelijker. En beangstigender, dat ook. Zoals mijn eerste dag op de dienst. Ik stond er met mijn vers gestreken hemdje en nieuwe lakschoenen aan dat reusachtige Pachecogebouw. Ik telde de raampjes en zocht het mijne, terwijl ik met een sigaret mijn zenuwen probeerde te bedaren. Ik wil maar zeggen, van onderuit maakt altijd een beetje bang.
Het is zwaar werk, dat wij uitvoeren in naam van de staat, in uw naam. Die weken in aanloop naar het ambtenarenbal waren niet mijn beste. Ik had het interview van een smekende Afghaanse man afgenomen, wetende dat het commissariaat zijn dossier zou afwijzen. Net daarvoor had ik al een opa voor me gehad, die zijn darmen in een zakje om zijn buik droeg, en een vrouw die onophoudelijke bloedde, omdat iets ooit dicht en weer opengemaakt was. Mensen zetten alles in, om hun leed te kunnen bewijzen. Een vrouw hees ooit haar zware borsten op mijn bureau, zodat ze haar wild vlees kon laten getuigen over de zweep.
Ik heb veel gedragen. De mensen, de willekeur. Rien ne va plus. En draaien maar.
Dus ik was het, gisteren op het bal.
Met een plank en een handvol nagels timmerde ik uw toiletdeur dicht. Ik sloot u op in een plek die stinkt naar stront, een bunker zonder bereik.
Nu weet u ook hoe dat voelt.
M.