Schrijvers worden regelmatig uitgenodigd om zich in mooie of in belangrijke steden te vestigen. De gedachte is namelijk dat hij of zij inspiratie put uit de nieuwe omgeving, erover schrijft, nieuwe inzichten biedt. Het is een compliment aan een schrijver, zoals een leerling iets moois maakt met boetseerklei en dan de leraar vraagt om ernaar te komen kijken. Het is ook een cadeau aan de schrijver, omdat de gastheer er altijd van overtuigd lijkt te zijn dat zijn stad de moeite waard is: Kaapstad, New York, Praag, wie zou er niet een tijdje willen wonen? Zelfs Paramaribo is voor Nederlandse en Belgische schrijvers relevant, want toch de enige stad buiten Europa waar men Nederlands spreekt.
Maar Almere; serieus?
Iedereen weet toch dat Almere een bijna letterlijk symbool is voor een verkeerde gedachte? Zonder goede redenen hebben Nederlanders een stuk zeebodem drooggelegd, niet omdat het nodig was, maar omdat het kon. Nederland wilde nog eens een keer tonen hoe goed ze waren in het plannen en polderen, pompen en malen, vechten tegen de zee, zelfs als het de zee geen snars kon schelen. Dat dappere volkje dat het zo heroïsch opneemt tegen de almachtige natuur, wacht maar, u denkt dat het niet kan, zomaar nieuw land scheppen, alsof we God zelve zijn? Kijk eens. En we noemen het Flevoland. De Nederlandse ingenieurs konden wel een knap foefje uithalen, maar geen goede naam bedenken. Ze keken naar de oude kaart van Ptolemaeus, die nog dacht dat de zon om de aarde draaide, en daarop stond het woordje Flevum.
Afijn. Nu moest men iets met Flevoland en ze bouwden er twee steden op, nog altijd zonder goede redenen, en daar moesten dan mensen in komen te wonen, goedschiks en kwaadschiks, lieden die nergens anders terecht konden, of zo gek waren te willen wonen in wat je toch precies het omgekeerde moet noemen van een wildernis. Want niets is echt wild op nieuw land, het is niet gewild door de natuur, maar door de Mensch. En toen dat allemaal klaar was, nodigden ze een schrijver uit om ernaar te komen kijken. Die arme Sanders.
Hoe het de schrijver vergaat, kan men nalezen in zijn columns in Vrij Nederland. Het is geen opbeurende lectuur, een schrijver uitnodigen om een tijdje te komen wonen in Almere is dan ook geen compliment en geen cadeau. Het is eerder een straf, omdat iedereen met enig gezond verstand wel kan raden hoe het moet zijn in een stad vol mislukte zielen, vluchtelingen en waanzinnigen - ‘losers’, om het maar eens hip te zeggen.
En daar komt die loepzuivere term van Stephan Sanders vandaan: Paternalistische Compassie. Hij ziet die lui die het hebben verloren tegen het leven, en langzaam gaat hij een beetje van ze houden. Zoals islamologen vroeger een beetje verliefd raakten op de islam, schrijft hij zelf.
Het is een bekende antropologische en journalistieke val. Als je lang genoeg in een vreemde gemeenschap zit, of als je lang genoeg iemand interviewt, krijg je automatisch iets dat in zulke omstandigheden verboden is: begrip. Niet als in identificatie, niet als in vereenzelviging, maar als in het verlies van een technisch noodzakelijke afstandelijkheid, als in medelijden. Compassie. En dan nog de ergste soort: paternalistische compassie. Meelij uit hoogmoed.
Het moet lastig zijn als je je dat realiseert, dat je een paternalistische compassie koestert voor de ander, omdat het onzuiver, wankel en tijdelijk is. Ik ben niet als jij, ik sta zo ver boven jou dat ik nooit zal kunnen worden als jij, maar nu, heel even, for the time being, kan ik me een beetje voorstellen hoe je je voelt. Dat gaat wel weer over, maar ach, kom maar, ik omhels je even, bij wijze van vrijblijvende troost.
Ik vermoed deze paternalistische compassie nogal vaak. Niet als gever, zoals in het geval van Sanders maar, ik durf het bijna niet te zeggen, als ontvanger. Ik kom net iets te vaak Nederlanders tegen die gefascineerd naar me luisteren, mijn verhalen over de migrantenervaring, het allochtoonschap, het leven in een vreemde cultuur, het nergens helemaal kunnen aarden, en wat ik dan merk bij de luisteraar is verdomd vaak juist dat: paternalistische compassie. Ik kan dan wel roepen dat ik dat niet wil, dat ik begrepen wil worden in die andere zin, namelijk inleving, de toestand waarin je je volledig in mijn schoenen verplaatst, maar het is hopeloos. Het blijft die vreselijke paternalistische compassie waar je je onmachtig bij voelt. Je niet helemaal serieus genomen voelt. Je wordt je ervan bewust dat de hoogmoed van de ander domweg niet is te verslaan.
Het is ook niet makkelijk, het allochtoonschap, het nooit helemaal erbij kunnen horen, ik bedoel: als ik nou echt zou worden onderdrukt of uitgebuit of gediscrimineerd of uitgescholden, had ik een duidelijk punt. Dat is zichtbaar, bestrijdbaar onrecht. In die zin hadden de zwarten in de apartheid van vóór Martin Luther King en vóór Nelson Mandela het makkelijk. Zij hadden nog bordjes waarop stond dat ze hier of daar niet mochten komen. Nu zijn er geen bordjes.
Het moderne allochtoonschap is namelijk geen onderdrukking, geen aantoonbare misdaad, het is maar een vaag besef niet gelijk te zijn. Het is niet rationeel en niet redelijk: je kan zelf rijker en slimmer zijn dan die ander, maar de superioriteit van die ander blijft onwankelbaar. Paternalistische compassie is niet te verslaan. Het is een onbedoelde vernedering, en wel zo subtiel en vaag, dat je gaat twijfelen aan je eigen kleine en misschien wel verwaarloosbare kwetsuur. Je kunt er niet woedend om worden, je kunt er niet tegen schreeuwen of vloeken, je kunt er geen wettelijk verbod op eisen. Het is alleen maar onbehaaglijk. En je kunt niet eens zeggen: hou daar nu eens mee op, die paternalistische compassie jegens mij. Want die ander heeft niet eens door dat die het koestert.
En dan nog iets: tegenover de bewoners van Almere heb ik zelf ook een paternalistische compassie. Ik zal die eerste steen dus maar niet werpen.
Anil Ramdas presenteerde in het najaar van 2010 het VPRO-programma ZOZ. Eerder presenteerde hij voor dezelfde omroep het mediakritische programma Het Blauwe Licht. Hij was correspondent voor NRC Handelsblad. Zijn boek, Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, verscheen in 2009. Anil Ramdas reflecteerde op vraag van deBuren maandelijks op diversiteit, politiek en media.