Michaël Van Remoortere wint essaywedstrijd 2020 met 'alleen in mijn gedichten kan ik'

Datum 12 november 2020

Met zijn essay overtuigde filosoof en schrijver Michaël Van Remoortere de jury unaniem met een bijzonder persoonlijke tekst geïnspireerd op het oeuvre van Audre Lorde. Uit het juryrapport: 'Dit essay is de belichaming van Lordes werk en geest in vele opzichten: de omarming van de eigen seksualiteit, het in vraag stellen van privileges en schuldgevoelens, het besef dat stilte niet beschermt.'

alleen in mijn gedichten kan ik

 

voor Sebastian, cowboy met koffie

 

It seems necessary to self-implicate

in order to ask certain questions.

Leigh Ledare

 

 

I. alleen in mijn gedichten ...

 

Ik moet vijftien jaar oud geweest zijn, toen ik voor het eerst Howl van Allen Ginsberg las. Nog gevangen in het leven van een kind maar steeds nadrukkelijker gedreven door volwassen verlangens, vond ik in deze, als gedicht vermomde, oerschreeuw, de neerslag van een bestaan waarvan ik voordien nog niet eens had durven dromen. Ook ik wilde de beste geesten van mijn generatie ten onder zien gaan, omdat dit in de eerste plaats zou betekenen dat ik deze superieure mensen zou kennen.

 

Vooral de regel waarin Ginsbergs vrienden (want ik vermoedde dat het gedicht een ode aan hen was) zich in de kont lieten neuken door 'heilige motards' en - boem paukeslag - 'schreeuwden van vreugde', liet me even verweesd als rusteloos achter. De beleving van mijn eigen seksualiteit was destijds, nog net voor de alomtegenwoordigheid van het internet, vooral een theoretische aangelegenheid en de mogelijkheid dat, wat ik later bij Reve omschreven zou vinden als, 'het langdurig bezeten worden in de Geheime Opening', geschreeuw tot gevolg kon hebben, niet uit pijn of angst, maar uit vreugde, was niet minder dan een paradigmaverschuiving.

 

Het zou nog ettelijke jaren duren - om exact te zijn gebeurde het drie dagen na de dood van George Michael - eer ik zelf in het gemeentepark van de buitenwijk waar ik destijds tijdelijk op de zetel van mijn moeder bivakkeerde, zou schreeuwen van onmiskenbaar genot. De jongeman die mij bij deze gelegenheid, met de broek rond de enkels, tegen een boom aanduwde, droeg een lederen jekker die vaagweg leek te refereren aan de motorrijders uit Howl. Sommige fetishen bleken redelijk standvastig in de gelijkgeslachtelijke verbeelding.

 

In de tussentijd had ik al de uren die ik niet aan het praktiseren van mijn geslachtsdrift had durven spenderen, besteed aan het grenze- en rücksichtslos lezen van de halve wereldliteratuur. Na de dagelijkse dood van de ziel die het middelbare onderwijs voor mij had betekend, bleek ook de universiteit niet te kunnen beantwoorden aan de door literatuur vormgegeven verwachtingen omtrent kameraadschap, intellectuele provocatie en, misschien vooral, de jarenlang ontbeerde éducation sentimentale. Een enkele uitzondering daargelaten. Opnieuw trok ik me terug in het achterland van de poëzie, waartoe ik alle grote kunstuitingen rekende, niet enkel de gangbare snippers in versvorm. En het is aan deze voorstudie te danken dat ik me nadien zo mateloos, misschien zelfs iets te mateloos, in het leven gesmeten heb.

 

Want vanaf het moment dat ik met haar in aanraking kwam, wist ik intuïtief dat poëzie slechts een luxe genoemd kan worden voor zover in dezelfde adem gezegd kan worden dat iemand die zijn gehele loopbaan doorheen dit ondermaanse geen enkele vorm van plezier gekend heeft, toch ook geleefd heeft. Wanneer we die dingen die het leven waardevol maken en het uitdiepen tot iets dat meer is dan een schier overleven, een luxe zouden noemen, dan lijkt het hele leven an sich mij een luxe. Het is ongetwijfeld economisch voordeliger om het niet te doen. Wat de gedichten van al diegenen die voor mij kwamen, mij van in den beginne hebben geleerd, verschilt niet veel van het aloude adagium carpe diem, zij het dat het verschil er tegelijkertijd één van kwaliteit en kwantiteit was.

 

Gewapend met deze hevig tegen de (wet)matigheden van mijn kleinburgerlijke opvoeding indruisende kennis, trok ik dus de wereld in, al snel tot de conclusie komende dat de mogelijkheidsvoorwaarden tot groots en meeslepend leven niet in groten getale voorhanden waren. Nadat ik mijn studies aan de universiteit had opgegeven, beging ik de, nu in terugblik en enkel daar, romantische dwaalgang van twaalf stielen en dertien ongelukken, die mij ervan overtuigd heeft dat het merendeel van de sociale situaties waarin de maatschappij ons dwingt, verwacht dat wij een rol opnemen die even ver verwijderd staat van het ware leven uit de gedichten van weleer als de karaokester van het podium in het sportstadium dat zij zich als haar rechtmatige biotoop verbeeldt.

 

 

Alleen in de poëzie kon ik de meer en minder vermoede passies van mijn leven tegen het veelkleurige licht houden en de bevindingen tentoon stellen in een vaak nog schroomvallige samenzang. 

Alleen in de poëzie leek het mogelijk te onderzoeken wat het nu net betekent mens te zijn. Alleen daar kon ik de meer en minder vermoede passies van mijn leven tegen het veelkleurige licht houden en de bevindingen tentoon stellen in een vaak nog schroomvallige samenzang. Waar ik als leraar, bankbediende, ober, ambtenaar, pizzakoerier, kassierster (waarvoor blijkbaar geen mannelijk equivalent bestaat) steeds geacht werd het ver voor mijn geboorte reeds gedicteerde script te volgen, bleef de poëzie immer de vrijplaats. Zij het slechts na de werkuren.

 

Deze niet onaanzienlijke lijst aan mislukte pogingen tot arbeidsbekwaamheid en de daarbij horende aanpassingen en vereiste flexibiliteit begonnen ook steeds meer door te wegen in de andere domeinen van mijn leven. Waar ik voorheen dacht een zoon, een broer, een neef, een vriend, een kennis, een minnaar te zijn, werden de naden tussen deze maskers en mijn huid losgetornd; wat me het gevoel gaf deze rollen steeds minder overtuigend te kunnen spelen. Met de arrogantie van iemand die denkt de wereld aan zijn voeten te hebben liggen, dwong ik de poëzie, ongetwijfeld ook uit een aandoenlijk romantische onmacht, het dagdagelijkse leven binnen te sijpelen. Ik deed het niet eens voor mezelf; ik deed het voor jullie! Enig messianisme is me nooit vreemd geweest.

 

Uiteraard werd dit mij niet in dank afgenomen. En terecht. Diegenen die gewoon hun leven wensten te leiden, hadden weinig geduld met deze betweterige snotneus die zichzelf tot de nieuwe Rimbaud had uitgeroepen. Met de beste bedoelingen, maar zoals we weten zijn die nooit genoeg, had ik uit blind idealisme ongevraagd de taak op mij genomen de mensen in mijn directe omgeving te bevrijden van het juk van het alledaagse. Zonder me te vergewissen van zoiets triviaals als hun verlangens en dromen, dwong ik hen deel te hebben aan mijn geniale inzichten tot zij mij één voor één de rug toekeerden.

 

Ik was nu volledig vrij. En zoals iedereen weet die dit reeds ervoer, verschilt absolute vrijheid alleen in naam van waanzin.

 

II. kan ik ... wat precies?

De jaren van vrijheid verzandden uiteindelijk in een crisis waardoor ik deze woorden neer dien te schrijven als patiënt in de psychiatrische afdeling van het Sint-Erasmus ziekenhuis in Antwerpen. Hier ontdek ik een nieuw soort vrijheid; die van de verstilling, de tijd die weer in zijn hengels wordt gehesen. Het toppunt van beschaving is zonder meer sociale zekerheid. De eerste dagen van mijn opname lees ik (eindelijk dan toch) Mrs. Dalloway; een uit tijd geweven tapijtwerk. 'The leaden circles dissolved in the air.'

 

Waar de literatuur mij altijd een handleiding tot het leven had geleken, gebruik ik haar hier juist om niet deel te moeten nemen. Ik verstop me achter haar om maar niet te moeten erkennen dat de situatie nu eenmaal onmiskenbaar is wat ze is. Dit is geen schrijversresidentie. Ik speel niet slechts patiënt, maar ben er een. De onbedwingbare neiging mezelf van de andere, de echte, patiënten te onderscheiden door middel van mijn voorkeur voor Woolf boven VTM is ongetwijfeld deel van de reden waarom ik hier nu net ben. Sluit je boek en daal af.

 

Een voor een leer ik mijn medepatiënten kennen. Hun oprechte interesse voor 'de nieuwe' werkt ontwapenend in op de verlegenheid die mij overvalt wanneer ik me niet meer achter papieren kan verstoppen. Hineni; hier ben ik. De verhalen die ik de komende dagen te horen krijg, zijn er van eenzaamheid, onmacht, ziekte en schaamte. De ene helft lijkt kwaad te zijn op de wereld die hen in dit containerpark (zoals een van hen het noemt) heeft achtergelaten, de andere helft schaamt zich voor het feit dat ze er niet in geslaagd zijn het spel nog langer mee te spelen. 's Nacht klinkt aldoor het eentonige geruis van de nabijgelegen ringweg. De geluidsband van onze overbodigheid.

 

De groepstherapie is vooral een zoektocht naar taal. De meeste mensen die hier binnenkomen beschikken in het begin niet over de adequate woorden om uit te drukken wat hen hier gebracht heeft. Het is onderwijl genoegzaam bekend dat taal onze wereld niet slechts beschrijft maar deze in de eerste plaats constitueert. Voor het eerst ondervind ik hier in de praktijk hoe innig stilte en schaamte met elkaar verweven zijn. Het vinden van het juiste woord om datgene wat al langer onder de oppervlakte sluimert te benoemen, neemt vaak de proportie van een dijkbreuk aan. De zaken benoemen is voor het eerst controle krijgen over datgene waarvoor men zich aanvankelijk in stilte had verscholen. Een stilte die nooit beschermd heeft.

 

Voor deze mensen is poëzie weldegelijk een onbereikbare luxe geweest. Zij zijn verstoken gebleven van al die woorden waarmee ik mij jarenlang heb gevoed. Nooit eerder werd ik op een zodanig directe manier met klassenverschil geconfronteerd. Dit al dan niet in combinatie met een generationele kloof. De universiteit die ik zo gemakkelijk achter mij had gelaten is voor de meeste mensen hier nooit een optie geweest. De talloze uren die ik te besteden had aan het ontrafelen van de letteren, hadden zij te vullen met werken. Een sluipend gevoel van schuld overvalt me. Alle kansen die ik tot nu toe had versjteerd, waren voor hen nooit mogelijk geweest. De vrijheid waarvan eerder sprake was niets anders geweest dan moedwillige verspilling.

 

Schuldgevoelens zijn echter niet bijster interessant. In Sister Outsider, dat ik aangezien ik er nu de tijd voor had, in het ziekenhuis las, fulmineert Audre Lorde in haar speech The Uses of Anger tegen de al te gemakkelijke belijdenissen van schuldgevoelens die ze destijds van witte feministen kreeg. Hun schuldgevoelens waren, aldus Lorde, veelal een scherm om hun impotentie achter te verbergen. Een manier om maar vooral niets te moeten doen, geen verandering teweeg te brengen. Spijtbetuigingen kunnen ongetwijfeld een eerste stap zijn, maar dan moeten de volgende stappen ook gezet worden.

Het verleden is wat het geweest is en kan slechts betekenis krijgen wanneer we het voor ons uit de toekomst in dragen.

Het heeft weinig zin me te schamen voor de privileges die mij werden toebedeeld. Ook heeft niemand baat bij mijn schuldgevoelens omtrent alles wat ik door mijn handen heb laten vallen. Het verleden is wat het geweest is en kan slechts betekenis krijgen wanneer we het voor ons uit de toekomst in dragen. In welke richting zet ik mijn volgende stappen? De vrijheid uit mijn verleden komt me nu vooral voor als een stuurloosheid. In de jazz weet men al veel langer dan vandaag dat er slechts vrijheid binnen structuren mogelijk is. Daarbuiten heerst chaos en chaos is geen vrijheid. De luxe die ik altijd zo vanzelfsprekend gevonden heb en poëzie had gedoopt, klinkt nu als een morele imperatief. Te worden wie ik altijd al was, aangezien ik daar nog steeds de vrijheid voor heb, maar dit in relatie tot de ander te doen. Vrijheid die nergens wordt ingebed, is in het beste geval slechts eenzaamheid. In het slechtste geval goedkoop cynisme.

 

Het engagement dat ik binnen de leefomgeving waarin ik mij nu bevind aanga, is vooralsnog een eerste stap richting het grotere engagement buiten deze muren. Ik kan mezelf niet langer brallend buitenspel zetten en desalniettemin blijven geloven dat poëzie onontbeerlijk is. Ik moet de revolutie die ik zo lang verkondigd heb, belichamen. Op die manier geeft dit engagement mij ook mezelf terug. Ik zal niet langer ijlhoofdig in de leegte zweven.

 

De poetsvrouw klopt op de deur. Ik verlaat mijn kamer om haar niet in de weg te lopen en buiten een sigaret te gaan roken. Op de weg naar buiten loop ik langs verplegers, dokters, het keukenpersoneel, psychiaters, hun stagiaires, de portier, de receptionistes, de verkoopster van het krantenwinkeltje, de uitbaatster van de kantine en ontelbare andere mensen wier dagtaak zich binnen deze gebouwen voltrekt.

 

Zij doen allemaal hun werk. Wanneer begin ik aan het mijne?

Michaël Van Remoortere (1991) is filosoof, schrijver en criticus. In de zomer van 2020 werkte hij in Praag aan zijn gedichtenbundel Mythomaniën. Hij publiceerde o.a. artikelen, recensies, verhalen en gedichten in ZINK, photogénie, De Witte Raaf, Rekto;Verso, The Art(s) of Slow Cinema, Umbra X, De Wereld Morgen en Une Quarantaine.