De stad in mij
Onlangs werd ik uitgescholden door een man op straat omdat ik zijn seksuele opmerkingen had beantwoord met een middelvinger. Het voorval kwam die avond ter sprake op café. Het was al laat en omstaanders gaven me spontaan advies. Waarom had ik mijn middelvinger opgestoken? Ik wist toch dat agressie nieuwe agressie uitlokt? Waarom was ik er zo op gefocust? Ik was toch lang niet de enige met dit probleem? Waarom was ik überhaupt in die buurt gaan wonen? Ik wist toch dat die wijk een slechte reputatie had? Waarom koos ik ervoor om mijn kledij aan te passen? Ik wist toch dat het niets met mijn persoon, noch met mijn kleren te maken had? Een zelfverklaard progressief feminist suggereerde tot slot dat ik beter naar Scandinavië zou verhuizen. Daar komt zoiets zelden voor, wist hij. Op weg naar huis vroeg ik me af waarom alle oplossingen voor dit probleem op mij gericht waren. Ik heb niets met Scandinavië en ik houd van mijn buurt. En toch, wanneer ik me in de publieke ruimte begeef zijn het verhalen als deze die mijn stappen sturen. Na de zoveelste aanraking met verbale agressie of wat wij verbloemd catcalling noemen heb ik die straat gemeden. Ik voel me veiliger bij de omweg. Achter mijn schijnbaar luchtige verhalen op café schuilt een diepgewortelde angst. Daarin ben ik lang niet alleen. Negen op tien jonge vrouwen geven aan dat ze al zijn lastiggevallen op straat. Acht op tien vrouwen mijden bepaalde plaatsen in grootsteden uit angst om te worden lastiggevallen. Ondanks de lockdown zijn de klachten over straatintimidatie in de openbare ruimte het afgelopen jaar verdubbeld. Samen met Sarah Everard en Sabina Nessa zijn ruim honderd andere Britse vrouwen het afgelopen jaar nooit op hun bestemming aangekomen – Sadiq Khan, de burgemeester van Londen, noemt het geweld tegen jonge vrouwen in zijn land een ‘epidemie'.