Steven Spielberg, die The Terminal (2004) regisseerde, is een groot vakman. Hij weet van elk gegeven een mooi menselijk drama te maken, hoe onwaarschijnlijk, absurd en buitenissig ook. Geef hem een haai, een buitenaards wezentje, zelfs maar een vrachtwagen, hij weet er wel raad mee. Hij heeft zelden een diepere boodschap, want hoe goed hij zijn vak ook kent, veel te vertellen heeft hij niet. In diepere filosofische zin. Als er bij hem metaforen en symbolen of grotere levensvisies ontstaan, gebeurt dat per ongeluk.
Dat is niet erg. De kijker heeft het recht er vandoor te gaan met wat hem wordt aangereikt; als de auteur zijn werk weg geeft, dus publiek maakt, heeft hij zijn greep erop verloren. Dan gaan wij, het publiek er over.
De transitruimte waarin de film zich afspeelt zie ik als de nieuwe, moderne wereld. De wereld waarin wij nu wonen. Het is een mooie wereld, Spielberg heeft kosten noch moeite gespaard die tot haar recht te laten komen. Hij kon moeilijk in JFK Airport zelf filmen, dus bouwde hij de transitruimte nauwkeurig na in een hangar van de Amerikaanse luchtmacht in Los Angeles, Californie. De roltrappen werden gekocht van een warenhuis dat failliet was gegaan, de vloertegels waren echt zo gepolijst en glad als ze leken, de hamburgerketen Burger King betaalde flink mee aan de productiekosten, in ruil voor reclame.
De transitruimte wordt bevolkt door normale mensen. En die zijn nou eenmaal vreemd en gek. Ze komen overal vandaan, ze zijn van alle etniciteiten. Er is de Indiase schoonmaker die in iedereen een agent van de CIA vermoedt, er is een zwarte bestuurder van transportkarretjes die gokspelen organiseert met drank en drugs als inzet, er is de Mexicaan die hopeloos verliefd is en er is de beeldschone stewardess van onbestemde afkomst die een verhouding heeft met een getrouwde man. En er is natuurlijk Viktor Navorski zelf, uit het niet bestaande Krakozhia, die Engels leert door de reisgidsen van New York in het Engels en in het Krakozhiaans woord voor woord met elkaar te vergelijken. Het schijnt volgens taalwetenschappers echt te kunnen, de taal op die manier leren.
De antagonist is Frank Dixon, het hoofd van de immigratiedienst, de baas van deze microkosmos, die een raar geval als Navorski liever kwijt is dan rijk. Want Navorski is geen illegaal, hij is geen crimineel, hij is alleen maar ‘unacceptable’: ongewenst en onwelkom. Als hij de transitruimte zou verlaten, zou hij een illegaal zijn en dus andermans probleem. Maar die Navorski verlaat de transitruimte niet. Wat wil zeggen dat hij geen wet overtreedt, omdat er geen wet bestaat die op hem van toepassing is.