'het is stil wanneer nagels zonder bloed / het glas van de vitrine opentrekken'
Galerie d'Anatomie Comparée et Panteologie. Gedichten
door Astrid Haerens
We vroegen de schrijfresidenten om zich te laten inspireren door een minder bekend museum in Parijs.
Astrid Haerens bezocht er de Galerie d'Anatomie Comparée et Panteologie waar de tentoongestelde botten, vergroeide dieren, opgespannen huiden maar ook de bezoekersgids en de omgeving van het museum haar inspireerden tot een reeks gedichten. De eerste vier werden gepubliceerd in Het Liegend Konijn en leest u nu ook hier.
I. BINNEN
Notitie
het hart van een jaguar lijkt maar zo groot
als dat van een mens. ik hou mijn hand
voor het vitrineglas: het past niet
in mijn palm, wel in mijn schoen
ik noteer:
het zenuwstelsel van een kleine kat
de pancreas van een wolf
de ribben van een hamster
het is stil wanneer nagels zonder bloed
het glas van de vitrine opentrekken
ik tel:
de schedels zo groot als vingertoppen
de schedels zo groot als pompoenen
de lieve schedels, de tragische
en kijk: een vleermuizenhand heeft er ook vijf
ik leg de breekbare botten op de vloer
van groot naar klein in alfabetische
volgorde van jong naar oud en opnieuw
omlijn ze met krijt mijn knieën
op de koude tegels, puzzel en zet ineen
tot nooit goed, nooit genoeg
neem een botje tussen mijn vingers
blaas tot het kraakt
het blijft stil tot plots:
ik schrik op
niemand raakt me aan
Spel
een kind tikt tegen het glas
en schrikt want tussen de botten van de apen
duiken zijn springerige krullen op
het skelet van een varaan is schattig
een vleermuis heeft een ruggengraat
dit is de maag van een wolf - tik tik jij bent dood
zijn zusje huilt
de hal gonst van het gejank, het gekletter van kleine voeten
het plafond klaagt terug:
de schedels kunnen horen
het kind legt zijn hand op de poot van een brontosaurus
en fluistert wat hij straks zal krijgen:
een boek, een prinsenkoek
en straks misschien een hondje
als ik braaf ben en niets aanraak.
Stellerzeekoe
hij maakt zich klaar: smeert het vet op kaken en oogleden
drinkt de melk zodat hij straks geen fouten maakt
stapt brommend in zijn kano van huid
de schors onder zijn voeten waar de
pijlen op rusten en het bloed in verdwijnt
de boot slalomt tussen eilanden zonder bomen
op het ritme van het klotsende water
de wiegende algen, zijn maag een trillende kom
de tijd draait als een geduldige spiegel,
vanaf de oevers eindeloos gegons
tot plots, in de vlakte voor hem:
de mist, een donkere boog,
onvast getekend met grijs potlood
een huid van schors drijft
eeuwig glimlachend zonder tanden
het water kleurt rood
het allerlaatste vlees wordt gerookt
Museumbrochure
Plaats het vlees in een plastic bakje in de buitenlucht:
maden en andere dieren vreten het weg
leg voorzichtig de schedel in een pan met water
voel, warm water maar ook niet te
voeg natriumbicarbonaat toe,
kleine dieren slechts 10 gram
roer, verwijder het vlees, vang
de tanden op met een zeefje
houtlijm geeft een onzichtbaar resultaat
ontvet met wasbenzine bleek met waterstofperoxide
let op voor verpulverde ribben
laat het skelet drogen op een theedoek
- goed droog, en enkel wanneer goed droog,
leg de botten in de juiste volgorde,
en tel
beginnen doe je met de ribbenkast:
de ruggenwervel, ribben ertegen
een borstbeen kan steunen op ijzerdraad
de snavelhuls dient ter verfraaiing
schik naar believen
noteer: naam, datum, nummer,
uitgemoord door X in jaar Y en trots -
nodig mensen uit:
vijf euro inkom kinderen gratis
Siamese kittens
de eenzaamheid van een baleinwalvis,
denk je aan mij,
is het grootst in het ochtendlicht
het was vast een ongeluk dat
jouw hoofdhuid aan de mijne
het schuurt was dat het toeval niet
wanneer je niest ril ik mee
denken we eeuwig en kijken we
met dezelfde ogen naar een lens
die ons op het rek van monsters
in het stof van vitrinekasten geschreven
etiketten op bokalen, verblindend licht
oneindig keer
heeft vastgelegd
Megatherium (grondluiaard)
ik stal het vel van een grondluiaard
toen we hem nog levend lieten aaide ik hem zacht
en stal het vel
schraapte met een mes
het was stil op mijn plek er waren geen groepen,
geen vragen, de wind slalomde om ons heen
met huidbotjes als kiezels weefde ik
een ondoordringbaar maliënkolder
dat ik droeg om te begrijpen
at ik het vlees zonder kauwen
en rondom mij alleen maar vlakte
de poten rond mijn hals
ogen als diepe zakken
de brede staart, balans
tussen spreken en verdwijnen
II. BUITEN
Jardin des Plantes
in de ochtend ontvouwen de daken zich als bladeren
de paden van de tuin krommen haast terug recht
handen wroeten in aarde, diepe nerven als een blauwdruk,
een plan van een bestaan in een vochtige stad waar alles slaapt
voor een raam staat een naakte vrouw, ze kijkt naar het glas om haar huid
kletterende klanken in het zuiden van haar gedachten
lichte dons groeit op haar oren
ze maakt zich zorgen: hoe de tijd zich hier bewaart
de matte gebouwen zijn gerust
de voetpaden van papier zijn gerust
het achteloze, gebarsten watervlak
in de tuin, aan de rand, tekenen botten zichzelf uit
vinden routineus elkaars naam zoals handen in een steeg
tikken per ongeluk een keer te veel
zelfs onbestaand: dodelijk mak
het stof is het enige wat danst
verder in de dag wanneer de honger is gestild
schudt een trompet toonladders uit als een vrouw een laken
over de takken van de tuin, de gespierde wortels,
het verpulverend schors
Kizomba (tango op de Seine)
Ooit stond ze stil en bang
voor de schaduw van hoek en plant
vanavond is het warm
met het kabbelen van het water wiegen haar dijen
als trage kinderen, net wakker nog geen licht
fijne korrels tussen hun geplooide blik de warme
nesten in het haar
maar zoekende huid vindt altijd, stil
wissen lange vingertoppen
de vlekken van bleke angst op de rug
de muziek stuwt voort, ze wentelen zich
in het licht van roze naar groen draaien en keren
ze zich om en om en benen gaan tussen, voor,
opzij, en weer,
oogleden zakken dicht, af en toe ontsnapt een hand,
enkel in gedachten wordt nog geteld.
Petit Paris
De kinderen van Parijs leggen stenen op het voetpad
en tellen: un deux trois af
ze dragen geen hoeden maar hebben wel hondjes
zo groot als in hun binnenzak past
ze huppelen langs het grijnzende water
en spelen dat ze duiven waren en met
hen praatten over hoe de dagen hoe het weer
De kinderen van Parijs geven geen handen
maar kussen elke steen elke tak
die hen leidt naar plekken waar enkel
zij mogen komen en ze dansen,
ze dansen sur le pont comme un deux trois.
Dan zijn ze moe en gaan ze liggen
hartkleppen open en dicht
de wolken hangen versteend aan de daken
maar rond hun navels schijnt het licht.
Brief
De metro raast binnen en zuigt de perrons
net op tijd weer schoon. Wij zitten vast in de hitte
van de wiegende ondergrondse stad lakt een vrouw
haar nagels royaal.
In het gangpad staan zakenmannen met steps
online te gesticuleren, een lange jongen eet een salade
dat kan je goed ruiken, op elk gezicht rust
andermans blik:
een bleek meisje met ogen als kogels
een zwarte zakkenvrouw
een grijnzende man en de jongen die nu ook
aan bevende aardbeienyoghurt begint.
De deuren van de metro worden hard opengeduwd en
iedereen wil erop en iedereen wil eraf en we schreeuwen
als matrozen en voor je het weet sta je terug
op het plein bij die kerk van je weet wel dat café met die stoelen en
die prijzen te betalen: dat gebaar kent iedereen.
De hoeken van de straten verbergen dunne vrouwen
hurken gaat gemakkelijker op naaldhakken
ze blaffen door hun telefoons en zuigen in ritme aan hun sigaret
un deux trois comme ci comme - ça va ma chérie vraagt
een oudere vrouw ze draagt een grote hoed en een nog grotere
zonnebril, ze gaat bidden in de leukste kerk van de leukste wijk
waar in een kapotte toren een koppel valken woont dat elke dag een kwartier
voor Heilige Geest speelt hoog in de lucht - nee dat zouden wij niet kunnen.
In het park knuffelt iedereen:
een vrouw een hond een man een krant
een kind een been een woerd een eend
een meisje een boom twee jongens elkaar
enkel een reiger staat alleen,
kop tussen de veren.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.
Astrid Haerens
Astrid Haerens(1989) behaalde een Master Drama-Woordkunst aan het Conservatorium van Antwerpen. Ze schrijft, speelt en doceert ze in Brussel en ver daarbuiten. In 2014 deed ze mee aan de schrijfresidentie in Parijs. September 2017 verscheen haar debuutroman Stadspanters bij uitgeverij Polis. Diezelfde maand lanceerde ze ook de online poëzieplattegrond Stadsklanken.be. Ze schreef onder andere voor Deus ex Machina, Gierik&NVT, De Gidsen en Hard//hoofd.