Er is een land verdronken
Er is land verdronken.
Waar grote schepen vandaag containers vol cosmetica transporteren, waar de wieken van honderden windturbines de horizon sieren, waar we in de zomer op luchtmatrassen drijven tot aan de laatste gele boei, daar lag vroeger Doggerland.
Het is vlakbij en toch heb ik er nog nooit van gehoord.
Ik ben door Explore the North uitgenodigd om er in Leeuwarden over te schrijven. Als onderzoeksobject lag eerst ‘Friese vrouwelijke auteurs’ op tafel, maar ik heb even genoeg van het peuteren in de navel van de taal en de literatuur. Ik wil me ergens anders in verdiepen.
De Noordzee is achtduizend jaar oud. Het is gek hoe kort die achtduizend aanvoelt, terwijl een kwartier soms een eeuw lijkt te duren. Als je het ontstaan en de ontwikkeling van de aarde over vierentwintig uur zou uitspreiden, dan zijn de dinosauriërs nog maar negentien minuten uitgestorven en is de mens twee minuten oud. Achtduizend jaar is nog minder dan een honderdste van een seconde geleden. Voor die tijd kon je dus van Den Haag naar Engeland wandelen, over een weidse, geelbruine vlakte die heerlijk geurde naar de vele kruidenstruiken die er groeiden. Zonder natte voeten zou je het niet halen, want de voorlopers van de Rijn, de Maas, de Theems en de Seine stroomden toen al door het dal, als één machtige oer-rivier.
Tien jaar geleden werd er een stukje Doggerland van de bodem van de Noordzee weer naar het landoppervlak gebracht. Bij de haven van Rotterdam heeft men een gebied van tweeduizend hectare aan zand opgespoten. Opspuiten. Het klinkt als een soort botox-ingreep met een gigantische naald, om ervoor te zorgen dat de aarde geen rimpels krijgt. Misschien is het dat ook wel een beetje. Op YouTube zie ik hoe de schepen wekenlang in de weer waren. Met lange slangen zogen ze het zand op van de bodem om het aan de rand van het land weer uit te spuiten, als vuurspuwende draken. Het idee dat al die miljarden zandkorrels voor het eerst in duizenden jaren weer de zon voelden en konden opdrogen, raakt me.
Eigenlijk heb ik altijd een fascinatie gevoeld voor zand. Als kind verzamelde ik het zelfs, al weet ik niet goed waarom ik dat deed. Mijn herinneringen eraan zijn vooral tactiel. Aan iedereen die op reis ging vroeg ik om zakjes, doosjes of lege botervlootjes te vullen voor mij. Met mijn vingertoppen door de verschillende korrelstructuren woelen vond ik heerlijk. Ik stelde het zand in glazen potjes tentoon op de buffetkast in de woonkamer. Tot ik het op een dag plots belachelijk vond. Ik had zand van zoveel stranden, uit verschillende aardlagen, uit woestijnen ver van huis, en zelf was ik nergens geweest behalve in Blankenberge. Ik heb toen alle potjes leeggegoten in een grote kartonnen doos en ben er nog één keer met mijn blote voeten in gaan staan
Toen ik vorige week enkele dagen bij mijn moeder in mijn kinderkamer ging logeren, ontdekte ik dat ik één zandpotje heb bewaard. Onder mijn bed daar, staan drie grote zwarte dozen volgestouwd met spullen van vroeger. De deksels passen er nog amper op. Toen ik niet kon slapen heb ik ze onder mijn bed vandaan getrokken. Zulke woelige nachten komen de laatste maanden steeds vaker voor. Dan jaagt er een ruwe onrust door mijn borstkas die me alle kanten opstuurt en ik heb geen idee waar ik heen moet.
Het glazen potje dat ik terugvond in een van de dozen was voor de helft gevuld met zacht, amberkleurig zand. Er hing geen kaartje meer aan, dus ik weet niet waar het vandaan komt.
De geheimen van meer dan een miljoen jaar Doggerland zitten verstopt in het opgespoten zand in Rotterdam. Botten en kiezen van uitgestorven dieren, werkinstrumenten en jachtgerei gemaakt door ruwe, vroege mensenhanden en schelpen met knobbels die niet meer zijn voorgekomen sinds de voorlaatste tussenijstijd, kan je er zo oprapen tijdens het pootje baden.