Er is een land verdronken

door Anke Verschueren

Datum 15 februari 2022
Door
Anke Verschueren

Hoe hoog is de drempel tussen noord en zuid? Kan het Friese landschap in het Vlaams worden bezongen? Astrid Haerens en Anke Verschueren gingen als twee 'Vlaamse Verkenners' op onderzoek uit. Anke Verschueren verdiepte zich in de wonderen van de Friese natuur.

Er is een land verdronken

 

Er is land verdronken.

 

Waar grote schepen vandaag containers vol cosmetica transporteren, waar de wieken van honderden windturbines de horizon sieren, waar we in de zomer op luchtmatrassen drijven tot aan de laatste gele boei, daar lag vroeger Doggerland.

 

Het is vlakbij en toch heb ik er nog nooit van gehoord.

 

Ik ben door Explore the North uitgenodigd om er in Leeuwarden over te schrijven. Als onderzoeksobject lag eerst ‘Friese vrouwelijke auteurs’ op tafel, maar ik heb even genoeg van het peuteren in de navel van de taal en de literatuur. Ik wil me ergens anders in verdiepen.

 

De Noordzee is achtduizend jaar oud. Het is gek hoe kort die achtduizend aanvoelt, terwijl een kwartier soms een eeuw lijkt te duren. Als je het ontstaan en de ontwikkeling van de aarde over vierentwintig uur zou uitspreiden, dan zijn de dinosauriërs nog maar negentien minuten uitgestorven en is de mens twee minuten oud. Achtduizend jaar is  nog minder dan een honderdste van een seconde geleden. Voor die tijd kon je dus van Den Haag naar Engeland wandelen, over een weidse, geelbruine vlakte die heerlijk geurde naar de vele kruidenstruiken die er groeiden. Zonder natte voeten zou je het niet halen, want de voorlopers van de Rijn, de Maas, de Theems en de Seine stroomden toen al door het dal, als één machtige oer-rivier.

 

Tien jaar geleden werd er een stukje Doggerland van de bodem van de Noordzee weer naar het landoppervlak gebracht. Bij de haven van Rotterdam heeft men een gebied van tweeduizend hectare aan zand opgespoten. Opspuiten. Het klinkt als een soort botox-ingreep met een gigantische naald, om ervoor te zorgen dat de aarde geen rimpels krijgt. Misschien is het dat ook wel een beetje. Op YouTube zie ik hoe de schepen wekenlang in de weer waren. Met lange slangen zogen ze het zand op van de bodem om het aan de rand van het land weer uit te spuiten, als vuurspuwende draken. Het idee dat al die miljarden zandkorrels voor het eerst in duizenden jaren weer de zon voelden en konden opdrogen, raakt me.

 

Eigenlijk heb ik altijd een fascinatie gevoeld voor zand. Als kind verzamelde ik het zelfs, al weet ik niet goed waarom ik dat deed. Mijn herinneringen eraan zijn vooral tactiel. Aan iedereen die op reis ging vroeg ik om zakjes, doosjes of lege botervlootjes te vullen voor mij. Met mijn vingertoppen door de verschillende korrelstructuren woelen vond ik heerlijk. Ik stelde het zand in glazen potjes tentoon op de buffetkast in de woonkamer. Tot ik het op een dag plots belachelijk vond. Ik had zand van zoveel stranden, uit verschillende aardlagen, uit woestijnen ver van huis, en zelf was ik nergens geweest behalve in Blankenberge. Ik heb toen alle potjes leeggegoten in een grote kartonnen doos en ben er nog één keer met mijn blote voeten in gaan staan

 

Toen ik vorige week enkele dagen bij mijn moeder in mijn kinderkamer ging logeren, ontdekte ik dat ik één zandpotje heb bewaard. Onder mijn bed daar, staan drie grote zwarte dozen volgestouwd met spullen van vroeger. De deksels passen er nog amper op. Toen ik niet kon slapen heb ik ze onder mijn bed vandaan getrokken. Zulke woelige nachten komen de laatste maanden steeds vaker voor. Dan jaagt er een ruwe onrust door mijn borstkas die me alle kanten opstuurt en ik heb geen idee waar ik heen moet.

 

Het glazen potje dat ik terugvond in een van de dozen was voor de helft gevuld met zacht, amberkleurig zand. Er hing geen kaartje meer aan, dus ik weet niet waar het vandaan komt.

 

De geheimen van meer dan een miljoen jaar Doggerland zitten verstopt in het opgespoten zand in Rotterdam. Botten en kiezen van uitgestorven dieren, werkinstrumenten en jachtgerei gemaakt door ruwe, vroege mensenhanden en schelpen met knobbels die niet meer zijn voorgekomen sinds de voorlaatste tussenijstijd, kan je er zo oprapen tijdens het pootje baden.

 

 

 

'De keurig afgesleten steen die Gertjan op tafel legt, heeft één vlak vol ribbels, dat doet denken aan een schoenzool. Het is een mammoetkies.'

 

In Leeuwarden heb ik afgesproken met Doggerlandverzamelaar Gertjan. Ik heb zo veel over Doggerland gelezen en bekeken, nu is het tijd om het aan te raken. In Gertjans rugzak zitten spullen die hij zelf heeft gevonden op het strand bij de Maasvlakte II. Als eerste haalt hij er een groot object uit dat helemaal in toiletpapier is gewikkeld. Het heeft iets aandoenlijks, spullen met een bijna eindeloos verleden gehuld in papier dat we dagelijks de riool in chassen. De keurig afgesleten steen die Gertjan op tafel legt, heeft één vlak vol ribbels, dat doet denken aan een schoenzool. Het is een mammoetkies.

 

Dit is dus wat er overblijft van zo’n mastodont van vier meter hoog. Gertjan vertelt dat je deze kiezen relatief gemakkelijk kan vinden, omdat er veel van bewaard zijn. Het zijn de rechtstreekse getuigen van de kringloop van het leven van zo’n beest, want die bestaat uit tanden wisselen. Om de tien jaar duwden vier splinternieuwe kiezen hun afgesleten voorgangers de kaak uit. Ze kwamen op de grond terecht en daar bleven ze liggen om vandaag te worden teruggevonden. Onder het melkgebit zaten er vijf generaties tanden gereed, goed voor een bestaan van ongeveer zestig jaar. Daarna waren de kiezen op. Geen tanden betekende geen eten. De wolharige mammoet kwam van de honger om het leven.

 

Mijn tanden zijn ook bewaard. In een van de dozen onder mijn kinderbed vond ik een blauw blikken bakje met meer dan twintig melktanden, waaronder ook mijn voormalige voortanden, die allebei een stukje missen omdat ik tijdens een spelletje trefbal in de regen uitschoof en in het beton van de speelplaats beet. De tandarts vond een reparatie niet nodig omdat de melktanden toch snel zouden uitvallen. Dat heeft toen nog bijna een jaar geduurd. Bij het witte licht van mijn nachtlampje probeerde ik mijn hele kindergebit te reconstrueren. Misschien hoopte ik zo ook de woorden terug te vinden die ik ermee uitsprak.  

 

Gertjan maakt een foto van mij, glunderend met de mammoetkies. Daarna haalt hij een felgele brooddoos uit zijn rugzak. Ze zit vol met verschillende soorten stenen in kleine plastic zakjes. Op ieder zakje heeft hij met een zwarte stift een soort code geschreven. Hij legt uit dat het zijn eigen archiveringssysteem is, met de exacte vindplaats en het moment (in dagen, uren en minuten) waarop het gebeurde. Hij kiest één zakje, haalt er tussen duim en wijsvinger een steen uit en legt hem voorzichtig in mijn handpalm.

 

Het is een vuistbijl. Ik herken hem meteen van de Doggerlandtentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden die ik een kleine maand geleden heb bezocht. Daar lagen er veel, vitrines vol. Het zat me dwars, daar, die glazen kasten. De restanten van Doggerland lagen er opgebaard alsof ze dood zijn. Het deed me denken aan het zand dat ik in glazen potjes verzamelde. Ik sloot het op, zodat het niet meer kon wegwaaien, zodat het nooit nog tussen iemands tenen kon kietelen.

 

 

'Gertjan vertelt me dat hij echt geen emotioneel type is, maar dat de tranen over zijn wangen rolden toen hij dit object uit het zand viste.'

De vuistbijl van Gertjan voelt juist heel levend aan op mijn huid. Ik streel het reliëf van de steen met mijn vingertoppen, laat hem van de ene hand in de andere vallen en probeer erin te knijpen, alsof het een stressballetje is. Gertjan vertelt me dat hij echt geen emotioneel type is, maar dat de tranen over zijn wangen rolden toen hij dit object uit het zand viste. Iemand, een mens, heeft dit ding bijna 16 000 jaar geleden achtergelaten en hij, Gertjan, heeft het opgeraapt. Dat was magisch. Nooit eerder en nooit nog nadien voelde hij zich zo verbonden met het verleden, met de oerkern van dit leven.

 

Plots krijgen de vuistbijlen achter het glas in het museum ook bestaansrecht. Toen ik ernaar stond te kijken, begreep ik niet goed waarom ze er zo veel hadden tentoongesteld. Hoe meer exemplaren er zijn bewaard, hoe minder ze waard worden, vind ik. Zo ergerde ik me ook aan het feit dat mijn moeder mijn gehele kinderbestek heeft bijgehouden in de dozen onder mijn oude bed. Niet alleen het ene vorkje of lepeltje waar ik het eerst of het liefst mee at, maar alles. Hoe kan ik weten waar ik het meest belang aan moet hechten?

 

Iedere vuistbijl verbergt niet alleen een onwaarschijnlijk verleden, maar ook het unieke, betoverende moment waarop hij werd teruggevonden. Ik probeer het me in te beelden. Een zee van tijd, besloten in één aanraking.

 

Met mijn handen maak ik een kommetje, Gertjans vuistbijl ligt op de bodem. Ik breng hem wat hoger, voor mijn gezicht, buig een klein stukje voorover en druk mijn lippen erop. Ze tintelen. Plots voel ik de neiging om te beginnen fluisteren. ‘He jij, kleine bijl. Waarvoor werd jij gebruikt? Wie heeft jou gemaakt? En wanneer? Hoe zag de wereld er toen uit?’

 

Konden we maar gedachten opgraven.

 

Gertjan onderbreekt mijn onderonsje met de prehistorie. ‘Ik hoop dat ik ooit een bot van een mens vind’, zegt hij. Hij moet aan mijn gezicht zien dat ik een beetje schrik van die uitspraak, want hij vult meteen aan: ‘Ik bedoel, zoals van Krijn.’ Krijn ken ik van in het museum. Het rechterdeel van zijn voorhoofdsbeen werd door een schelpenzuiger opgedoken uit de Noordzee. Het kwam bijna tussen het afval terecht. Hoewel alleen dat ene stukje van zijn hoofd is bewaard, hebben ze hem een gezicht kunnen geven, een grote neus en forse wenkbrauwen. Een levensechte Krijn-pop was één van de pronkstukken van de Doggerlandtentoonstelling. Er kon geen aDNA-analyse worden uitgevoerd op het schedelfragment om het geslacht te bepalen en toch hebben ze van het menselijke restant een man gemaakt. Een Doggeraar.

 

Hij is het dus. Het begin van ons, hier op deze aarde. Ik heb hem daar, midden in het museum, diep in de ogen gekeken.

 

Mijn eigen begin heeft mijn moeder ook bewaard. Een vierkante zwangerschapstest in wit plastic met aan de voorkant de letters hCG en daarboven, in een inkeping, net nog zichtbaar, een plusteken. Het was het eerste dat ik uit de dozen opviste toen ik ze tijdens mijn slapeloze nacht doorzocht. In dezelfde categorie vond ik mijn geboortekaartje terug, een drieluik van glanzend papier met schattige rode schoentjes op. Ik was 46cm groot en woog 2,150kg toen ik werd geboren. In het tekstje bedanken mijn ouders God voor mijn komst, beloven ze me voor altijd vriendschap en geluk te geven en staat er een spellingsfout.

 

Ik denk dat ik me vooral klein voelde tijdens mijn oogcontact met Krijn, veel kleiner nog dan ik ooit ben geweest. Misschien was het mijn ontmoeting met hem die ervoor zorgde dat ik in mijn oude kamer ben gaan wroeten in het verleden. Op zoek naar mijn Doggerland.

'Ik ben zo duizelig dat alle beelden wazig worden en dat ik elk gevoel voor richting volledig kwijtraak.'

Urenlang al lag ik te woelen in de lakens waar ik ooit iedere avond in thuiskwam. Ik ken deze rusteloosheid. Dan draaien mijn gedachten eindeloos rondjes in mijn hoofd. Ik ben zo duizelig dat alle beelden wazig worden en dat ik elk gevoel voor richting volledig kwijtraak. Die nacht wilde ik stilstaan en scherpstellen, me even omdraaien en terugkijken naar waar ik vandaan kom om weer te weten waar ik naartoe moet.

 

Ik vond mijn eerste schoentjes, bordeaux met roze stiksels. Een doopkaars met mijn naam op in gouden letters, kleurplaten uit de kleuterschool en met het logo van het ziekenhuis, van toen ik was opgenomen met een ontsteking aan het bot achter mijn oor, de gerafelde doek waar ik iedere nacht op sliep, de medaille die ik om mijn nek kreeg toen ik, verkleed als Al Capone, Prinses Carnaval werd.

 

Ik stalde alles uit op de grond, alle stukjes van mij die zaten opgesloten tussen muren van karton, om nooit meer te vergeten, om nooit nog te veranderen. Ik moest ervan huilen en toch voelde het niet alleen verdrietig aan. Is dit dan ‘saudade’, dat gevoel waar alleen het Portugees een woord voor heeft? Soms wil ik dat ‘herinneren’ niet bestaat, of dat ik het niet kan, zodat ik nooit meer hoef te missen wat voorbij is.

Mijn bordeaux schoentjes passen niet meer. Ik wil me laten schrappen uit het doopregister en hoewel ik graag voor één dag een maffiabaas zou willen zijn, een medaille hoef ik daar niet voor te krijgen. Een prinses worden is trouwens nooit mijn droom geweest.

 

We kunnen alles bewaren, maar niets vasthouden.

 

Als laatste legde ik mezelf erbij. Ik deed mijn ogen dicht en viel eindelijk in slaap. Op mijn rechterzij en met opgetrokken knieën, tussen de spullen die mij mezelf hebben gemaakt, maar die ik nu niet meer ben. Daar, op de gehavende vloer van mijn kinderkamer waar ik ooit een groot dominoparcours bouwde. In de doodlopende straat die mijn zussen en ik soms afsloten met een speelgoednet om een hele middag te tennissen. In de wijk waar ik zo vaak werd gewekt door de blaffende honden die er wonen, het dorp dat ik twee keer rond moet om vijf kilometer te joggen, de stad waar ik voor het eerst op een podium stond. In het land, waar ik vorige zomer tot tranen toe werd bewogen door een wiegend korenveld. In het werelddeel waar ik met mijn voormalige geliefde romantisch poseerde op het meest westelijke punt. In de wereld, die ik voor mijn laatste examen Aardrijkskunde helemaal uit mijn hoofd heb geleerd. Op de planeet, die net als ik, net als alles, altijd beweegt.

Anke Verschueren is geboren op Pasen 1994 en neemt haar grote liefde, de taal, overal mee naartoe. Van papier naar podium naar podcast. Ze is afkomstig uit Morkhoven, een Kempisch gehucht zonder supermarkt maar met maïsvelden. Anke schrijft, maakt, speelt, leest, presenteert, monteert, modereert, geeft les en zingt. En daarmee amuseert ze zich mateloos.

Deze tekst kwam tot stand tijdens de residentie Vlaamse Verkenners in Leeuwarden, die georganiseerd werd door Explore the North en het Vlaams-Nederlands huis deBuren.