Pedagogiek van de onderdrukten, het beroemde boek van Freire, was nogal saai. Bovendien was ik niet de zoon van een arbeider of een boer, maar van een onderwijzer – die deel uitmaakte van het onderdrukkingssysteem, let wel! – maar ik geloofde deze romantische man met zijn bril en baard en lange haren blindelings.
De verworpenen der aarde van Frantz Fanon probeerde ik wel te lezen, maar ik kwam niet door het voorwoord heen dat Sartre voor Fanon’s boek had geschreven. Maar ik wist wat Fanon te zeggen had: dat kolonialisme gebaseerd was op racisme, en dat tegen de superioriteitswaan van het blanke ras maar één ding te doen was: de gewelddadige dekolonisatie.
Het vervelende was dat Suriname niet rechtstreeks werd bestuurd door blanke Hollanders, maar door creoolse en Hindoestaanse elites, die elkaars bloed konden drinken. Suriname was geen Algerije, waar Fanon zijn revolutionaire boek over schreef, en de blanken die wij tegenkwamen waren aardiger en zelfs linkser dan wij zelf. Mijn blanke leraar aardrijkskunde leerde me het kolonialisme begrijpen, maar hoe hij het ook probeerde, hij kon mij er maar niet van overtuigen dat we de blanken met geweld ons land moesten uitjagen.
Che Guevara was alleen maar een beeld, in mijn puberteit. Een krachtig beeld op een poster in mijn slaapkamer. In ieders slaapkamer. Er waren twee uitvoeringen: zwart-wit en zwart-rood. Ik had de rode. De man stond voor alles wat een rebel nodig had: moed, inzicht, doorzettingsvermogen en een zwarte baret.
Bij mij ontbraken moed en inzicht en doorzettingsvermogen, maar ik had wel een zwarte baret met een kleine ster erop geprikt en ik liet mijn haar groeien tot de schouders. Che stond voor bestrijding van de macht, het afzetten van het bestuur, in naam van het volk, de zwakken en onderdrukten. Wie in mijn jeugd niet in Che geloofde, was of een verrader, of een domoor.
Rebelsheid begrijp ik. Iedereen moet in een bepaalde fase van zijn leven rebels zijn. Dat het over gaat, wilde ik vroeger niet horen. Maar ook dat hoort bij de rebel, een zekere mate van hardhoofdigheid, warmbloedigheid, onbuigzaamheid. Dat maakt de rebel juist zo charmant. Maar wat is er met de hedendaagse rebellen gebeurd? In de eerste plaats zijn ze niet links, maar juist uiterst rechts. In de tweede plaats zijn ze niet gepassioneerd, maar cynisch. Zelfs sadistisch.
Vroeger stuurden wij boze stukjes naar kranten die ze nooit plaatsten. Nu begint iedere rebel een blog; een website is eenvoudig te beginnen. Het enige wat je tegenwoordig nodig schijnt te hebben is een honende toon. Overal grappen over maken. Niets en niemand serieus nemen. Nergens in geloven. Niets nastreven.
De rebellen van tegenwoordig zijn niet liberaal, maar libertair. Ze zijn niet losbandig, maar decadent. Ze zijn niet openhartig, maar lomp. Ze zijn puberaal op een onaangename manier: jongens die de meiden met hun brutaliteit aan het lachen hopen te krijgen. Ze shockeren om geen andere reden dan om te shockeren.
De rebellen van tegenwoordig zijn ook nog laf. Ze zijn alleen dapper onder een schuilnaam: Fleischbaum, Prof. Hoxha, Pritt Stift, Brusselmans, Starf*cker. Jongens met weinig ambities, over het algemeen laag ontwikkeld. De meesten hebben met moeite een HAVO-diploma behaald en soms een paar jaartjes verslagjes leren maken op hogescholen als Windesheim in Zwolle, waar de accreditatie van dreigt te worden ingetrokken wegens het verstrekken van diploma’s aan jongens die hun examens niet hadden behaald.
Veel talent hebben de rebellen van tegenwoordig ook al niet. Hun vuiligheid zou alleen grappig zijn, als we dachten dat ze beseften dat het om vuiligheid ging. Iemand is grappig, als die de morele grenzen kent, maar ze desondanks overtreedt. Wie de morele grenzen niet kent, maakt met zijn overtreding alleen zijn domheid duidelijk.
Het bewijs van hun domheid is te vinden in één opvallend gebrek: zelfspot. Spotten kunnen ze goed, maar het is altijd naar buiten gericht, het gaat altijd ten koste van anderen. Zelfkritiek en zelfreflectie is voor hen te hoog gegrepen.
Maar het allerergste van de rebellen van tegenwoordig is dat ze werken voor het Groot Kapitaal. GeenStijl bijvoorbeeld is onderdeel van de Telegraaf Media Groep, goed voor een winst van 400 miljoen euro in 2007.
De rebellen zijn al wat ouder geworden: toen ze tien jaar geleden begonnen, waren ze nog late tieners. Nu zijn ze in de dertig, een enkele keer al in de veertig, maar puberaal zijn ze gebleven. Het vervelende is: ze moeten wel. Ze worden ervoor betaald. Er is te veel geld mee gemoeid. Stel dat de auteurs van de brutale websites zouden besluiten iets anders te gaan doen. Stel dat de bloggers besloten niet iets vluchtigs te ondernemen. Stel dat ze nu eens niet de tactiek van hit-and-run zouden toepassen. Stel dat ze hun valse bravoure zouden willen laten varen, teneinde werkelijk na te denken om iets substantieels te presteren. Ze zouden worden ontslagen.
De rebellen van vandaag rebelleren om den brode. Het zijn geen bevrijders, maar slaven.
Anil Ramdas presenteerde in het najaar van 2010 het VPRO-programma ZOZ. Eerder presenteerde hij voor dezelfde omroep het mediakritische programma Het Blauwe Licht. Hij was correspondent voor NRC Handelsblad. Zijn boek, Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, verscheen in 2009. Anil Ramdas reflecteerde op vraag van deBuren maandelijks op diversiteit, politiek en media.